Het persoonlijk voornaamwoord verwijst naar een persoon of een groep personen, zonder ze bij naam te noemen.
ik, jij/je, hij, zij/ze, u wij/we, jullie, zij/ze ( als onderwerp van zin)
Hij gaat vrijdag naar de speeltuin.
Wij/we zijn aan de beurt.
Jullie gaan naar het park.
Ik praat niet.