6.1 - 6.3

6.1 - 6.3
  • Rode, gele en groene kaartjes  met woorden die de lesdoelen vormen:
Ik kan zeggen welke kleding ik aan heb.
Ik kan een met de verkoper van een kledingwinkel praten.
  • plaatjes en woorden 6.1
  • potloden en lege A4'tjes
  • woordenschat domino
  • sorteertaak
  • groepsdomino
  • kaartjes met taaltaken voor rollenspel kledingwinkel
1 / 38
volgende
Slide 1: Tekstslide
NT2MBOStudiejaar 1

In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 150 min

Onderdelen in deze les

6.1 - 6.3
  • Rode, gele en groene kaartjes  met woorden die de lesdoelen vormen:
Ik kan zeggen welke kleding ik aan heb.
Ik kan een met de verkoper van een kledingwinkel praten.
  • plaatjes en woorden 6.1
  • potloden en lege A4'tjes
  • woordenschat domino
  • sorteertaak
  • groepsdomino
  • kaartjes met taaltaken voor rollenspel kledingwinkel

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat leer je vandaag?
Ik kan zeggen welke kleding ik aan heb.
Ik ken de woorden: de trui, de rok, het vest, de jas, de tas, de sok, het hemd, de onderbroek, het overhemd, het T-shirt, de broek, de schoen.
Ik kan met de verkoper van een kledingwinkel praten.
Ik ken de woorden: de kleding, het feest, de medewerker, trouwen, de knoop, passen, de paskamer, de maat, de bloes, een moment alstublieft.
Functioneel
Structureel

Slide 3 - Tekstslide

Voorkennis ophalen
Werkvorm zoek de fout:

In tweetallen zoeken de cursisten de fout.
Vraag klassikaal een paar tweetallen uit te leggen wat precies de fout is.
Terugkijken
Toets van thema 5

Slide 4 - Tekstslide

dictee met de blauwe woorden van 2.8 
Dictee op volgende slide.
Levende zinnen.


  • Iedere cursist krijgt een kaartje met een woord.
  • Vorm samen goede zinnen.
  • Het zijn zinnen over de doelen van deze les.

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De lesdoelen - levende zinnen
Ik kan zeggen welke kleding ik aan heb.
Ik kan met de verkoper van een kledingwinkel praten.

Slide 6 - Tekstslide

Voorkennis ophalen
Werkvorm zoek de fout:

In tweetallen zoeken de cursisten de fout.
Vraag klassikaal een paar tweetallen uit te leggen wat precies de fout is.
Welke kleding ken jij?
Schrijf de woorden.

Slide 7 - Woordweb

Deze slide heeft geen instructies

Slide 8 - Link

Deze slide heeft geen instructies

de tas
  • de tas - de tassen 
  • kan je dingen in doen
  • een tas kan je dragen

  • zin: Zij doet de boodschappen in de tas.

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

de trui
  • de trui -  de truien


  • zin: Haar trui is zacht en blauw. 

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

het overhemd
De man draagt een overhemd met strepen.
het hemd
Onder zijn trui draagt hij een hemd.

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

de sok / de sokken
Waar ga je sokken kopen?
een paar sokken
Ik draag een paar warme sokken.

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

de jas
  • kledingstuk voor buiten
  • over je kleding 
  • de jas - de jassen

  • zin: Ik heb een nieuwe jas aan.

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

de schoen 
  • aan je voeten 
  • veters
  • de schoen - de schoenen

zin
Mijn schoenen zijn van leer.

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

de broek
  • kleding
  • de broek - de broeken

zin: 
Mijn broek is te groot.

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

het vest
  • over een T-shirt of bloes
  •  het vest - de vesten

  • zin: Mijn vest is lekker warm.

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is dit?
4
A
een beroek
B
een boek
C
een boerk
D
een broek

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is dit?

A
rok
B
jas
C
broek
D
jurk

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

In tweetallen
de rok
Zoek bij elkaar
Klaar? Opdracht 9 op bladzijde 188
              Zijn de zinnen waar of niet waar?

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat heb jij aan?
Wat heb jij aan?
Ik heb ............. aan.

Wat draag jij?
Ik draag .......... .

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De lesdoelen - levende zinnen
Ik kan zeggen welke kleding ik aan heb.
Ik ken de woorden: de trui, de rok, het vest, de jas, de tas, de sok, het hemd, de onderbroek, het overhemd, het T-shirt, de broek, de schoen.

Slide 21 - Tekstslide

Voorkennis ophalen
Werkvorm zoek de fout:

In tweetallen zoeken de cursisten de fout.
Vraag klassikaal een paar tweetallen uit te leggen wat precies de fout is.
Vooruitkijken
In de kledingwinkel.

Teken het!

Wat staat er op de tekening van je buurman?

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 23 - Link

Deze slide heeft geen instructies

Slide 24 - Link

Deze slide heeft geen instructies

woordenschatdominoo 
Leg de woorden aan elkaar
hoog
groot
het feest
geel
klein
trouwen
blauw
laag

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

woordenschatdominoo 

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

sorteertaak in tweetallen
kledingstukken
winkelen
kenmerken
het T-shirt
de verkoper
de kleur

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

sorteertaak in tweetallen
kledingstukken
winkelen
kenmerken
de trui
de tas
te klein
de rok
de medewerker
te groot
het vest
de paskamer
mooi
de jas
een moment alstublieft
niet mooi
de sok
passen
blauw
het hemd
de knopen

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Groepsdominoo

Slide 29 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Rollenspel: in de kledingwinkel
Cursist A: Je bent de verkoper.
Cursist B: je zoekt een kledingstuk .

Cursist A:                                                          Cursist B:
Een klant vraagt je wat.                               Zeg de verkoper wat je zoekt.                  
Start het gesprek vriendelijk.                   Vraag waar de paskamer is.
Stop het gesprek vriendelijk.                   Zeg dat het kledingstuk te groot of te  
                                                                                te klein is.  
.

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Codekraker
  1. De docent maakt teams.
  2. Eén cursist (de codekraker) gaat met zijn rug naar het bord zitten.
  3. De docent schrijft een woord op het bord.
  4. Teamgenoten noemen woorden die met het woord te maken hebben.
  5. Ze zeggen het woord niet!
  6. De codekraker probeert het woord te raden. (45 seconden)
  7. Na een paar woorden is een ander team aan de beurt.
  8. Welk team heeft de beste codekraker?
Voorbeeld: de docent schrijft het woord "banaan" op het bord
Teamgenoten zeggen: Het is fruit. Het is geel.  De codekraker raadt: een banaan!

Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Terugkijken
Ik kan zeggen welke kleding ik aan heb.
Ik ken de woorden: de trui, de rok, het vest, de jas, de tas, de sok, het hemd, de onderbroek, het overhemd, het T-shirt, de broek, de schoen.
Ik kan met de verkoper van een kledingwinkel praten.
Ik ken de woorden: de kleding, het feest, de medewerker, trouwen, de knoop, passen, de paskamer, de maat, de bloes, een moment alstublieft.
Functioneel
Structureel

Slide 32 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Geef aan hoe goed je iets kunt.

Slide 33 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Ik kan zeggen welke kleding ik aan heb.
😒🙁😐🙂😃

Slide 34 - Poll

Deze slide heeft geen instructies

Ik ken de woorden: de trui, de rok, het vest, de jas, de tas, de sok, het hemd, de onderbroek, het overhemd, het T-shirt, de broek, de schoen.
😒🙁😐🙂😃

Slide 35 - Poll

Deze slide heeft geen instructies

Ik kan een gesprek voeren met de verkoper van een kledingwinkel.
😒🙁😐🙂😃

Slide 36 - Poll

Deze slide heeft geen instructies

Ik ken de woorden: de kleding, het feest, de medewerker, trouwen, de knoop, passen, de paskamer, de maat, de bloes, een moment alstublieft.
😒🙁😐🙂😃

Slide 37 - Poll

Deze slide heeft geen instructies

Ik vond de les ......
😒🙁😐🙂😃

Slide 38 - Poll

Deze slide heeft geen instructies