Herhaling H1

Herhaling H1
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
Nask / TechniekMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Herhaling H1

Slide 1 - Tekstslide

NaSk is overal

Slide 2 - Tekstslide

NaSk gaat vooral over
planten en dieren
A
waar
B
niet waar

Slide 3 - Quizvraag

Geluid en warmte zijn onderwerpen uit het vak NaSk
A
waar
B
niet waar

Slide 4 - Quizvraag

Het practicumlokaal

Slide 5 - Tekstslide

Veiligheidspictogrammen
-Giftig
-Ontvlambaar
-Explosief
-Bijtend
-Gezondheidsrisico

Slide 6 - Tekstslide

De brander
Hoe steek je de brander aan?

Slide 7 - Tekstslide

Als je met gevaarlijke stoffen werkt, draag je een labjas
A
juist
B
onjuist

Slide 8 - Quizvraag

Als je kleding in brand staat gebruik je een nooddouche
A
juist
B
onjuist

Slide 9 - Quizvraag

Als je iets gaat verwarmen met de brander moet je de gele vlam gebruiken.
A
Goed, deze vlam kan je gebruiken.
B
Fout, deze vlam zorgt ervoor dat het glas zwart wordt.
C
Fout, deze vlam is te warm voor glas.
D
Goed, alleen de blauwe vlam is nog beter.

Slide 10 - Quizvraag

Wanneer gebruik je
een blauwe vlam?
A
voordat je de brander uitgaat maken
B
als je de brander even niet gebruikt
C
als je iets snel wilt verwarmen
D
als je iets rustig wilt verwarmen

Slide 11 - Quizvraag

Oliver heeft een blauwe vlam nodig om wat water in een reageerbuis te verwarmen. Oliver maakt een blauwe vlam door …
A
de gasregelschroef zo ver mogelijk open te zetten en de luchtring dicht te laten.
B
voor precies gelijke hoeveelheden gas en lucht te zorgen.
C
alleen de luchtring open te zetten en dan langzaam de gasregelschroef steeds verder open te draaien.
D
eerst een gele vlam te maken en dan langzaam de luchtring naar beneden te draaien.

Slide 12 - Quizvraag

Wanneer gebruik je een ruizende blauwe vlam?
A
Als je de brander even niet gebruikt
B
Als je een grote hoeveelheid water opwarmt
C
Als je een kleine hoeveelheid water opwarmt

Slide 13 - Quizvraag

Grootheden en eenheden
Grootheid: Een grootheid is iets dat je kunt meten.
Een grootheid druk je altijd uit in een eenheid.
bijvoorbeeld: tijd, lengte

Eenheid: De maat waarin je een grootheid uitdrukt.
bijvoorbeeld: seconden, centimeter



Slide 14 - Tekstslide

8 kg =....g
A
0,008
B
80
C
800
D
8000

Slide 15 - Quizvraag

40 mm=.......m
A
0,004
B
0,04
C
4
D
400

Slide 16 - Quizvraag

45,98 hm=......cm
A
0,04598
B
4598
C
45980
D
459800

Slide 17 - Quizvraag

Hoeveel cm is 8m?
A
0,8 cm
B
800 cm
C
80 cm
D
8000 cm

Slide 18 - Quizvraag

Het schaaldeel van de rolmaat bedraagt:
A
1 mm
B
0,5 cm
C
10 mm
D
0,01 cm

Slide 19 - Quizvraag

Wat is het meetbereik van de thermometer uit de afbeelding?
A
20 graden
B
30 graden
C
50 graden
D
80 graden

Slide 20 - Quizvraag

Onderdompelmethode

Slide 21 - Tekstslide

Wat is een onderzoeksvraag?
A
Een vraag waar je informatie over te weten wilt komen
B
Een vraag die alleen wetenschappers stellen
C
Een vraag met 1 antwoord
D
Een interview vraag

Slide 22 - Quizvraag

Wat is een hypothese?
A
De onderzoeksvraag
B
Een mogelijk antwoord op de onderzoeksvraag
C
Het resultaat van een onderzoek
D
Het werkplan van een onderzoek

Slide 23 - Quizvraag

Wat is een conclusie?
A
De vraag die je jezelf gesteld hebt
B
De informatie uit het onderzoek
C
Een antwoord op je onderzoeksvraag

Slide 24 - Quizvraag

Wat is de fout in diagram hiernaast?
A
De horizontale as klopt niet.
B
De lijn moet door alle meetpunten getekend worden.
C
De verticale as klopt niet.
D
De grootheden langs de assen zijn niet op de juiste manier geschreven.

Slide 25 - Quizvraag

Wat is er fout
aan dit diagram?
A
tijd moet horizontaal
B
tijd moet in minuten
C
geen vloeiende lijn tussen de punten door
D
geen rechte lijn door de punten

Slide 26 - Quizvraag