NASK thema 1 en 2

NASK thema 1 en 2
1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen en tekstslide.

Onderdelen in deze les

NASK thema 1 en 2

Slide 1 - Tekstslide

Een brander heeft de juiste vlam
om glas te verwarmen.
De kleur van de vlam is dan:
A
blauw
B
rood
C
oranje
D
geel

Slide 2 - Quizvraag

Wat regel je met dit onderdeel van de brander?
--->
A
de grootte van de vlam
B
de hitte van de vlam

Slide 3 - Quizvraag

Je gaat een proef doen met een brander.
Hoe moeten de luchtschijf en de gasknop staan voordat je de brander op de hoofdkraan aansluit?
De luchtschijf moet .... gedraaid zijn en de gasknop moet ..... staan.
A
open/open
B
dicht/dicht
C
open/dicht
D
dicht/open

Slide 4 - Quizvraag

Hoe heet dit onderdeel van de brander?
----->
A
gasregelknop
B
luchtregelschijf

Slide 5 - Quizvraag

Jeroen heeft een brander aangestoken.
De vlam is geel.
Hoe kan Jeroen zorgen dat de vlam blauw wordt?
A
De gastoevoer verder opendraaien.
B
De gastoevoer dichtdraaien.
C
De luchtregelring opendraaien.
D
De luchtregelring dichtdraaien.

Slide 6 - Quizvraag

De pauzevlam gebruik je
A
als je de brander even niet nodig hebt
B
als je iets warm wilt houden
C
als je veel moet verwarmen

Slide 7 - Quizvraag

De hoofdgaskraan staat open, de gaskraan van de brander staat open, je steekt de vlam aan. Welke vlam geeft de brander?
A
pauze vlam
B
stille blauwe vlam
C
ruisende blauwe vlam
D
hij geeft geen vlam

Slide 8 - Quizvraag

Wat is een GROOTHEID?
A
meter
B
gram
C
lengte
D
Newton

Slide 9 - Quizvraag

Lengte en gewicht zijn voorbeelden van een:
A
grootheid
B
eenheid

Slide 10 - Quizvraag

Wat is een EENHEID?
A
massa
B
meter
C
lengte

Slide 11 - Quizvraag

Met welk gereedschap kun je lengte meten?
A
met een winkelhaak
B
met een verstekbak
C
met een analoge stopklok
D
met een duimstok

Slide 12 - Quizvraag

Welke eenheid hoort NIET bij de grootheid LENGTE?
A
km
B
m
C
mm
D
mL

Slide 13 - Quizvraag

De lengte van een lijn meet je
met een thermometer.
A
waar
B
niet waar

Slide 14 - Quizvraag

Herman meet de lengte van een deur. Hij zegt dat de deur 2 meter 12 is.
Dan heeft de deur een lengte van ..
A
14 meter
B
2 meter en 12 millimeter
C
12 meter en 2 centimeter
D
2 meter en 12 centimeter

Slide 15 - Quizvraag

Welke EENHEID hoort bij de GROOTHEID 'Lengte'?


A
uur
B
kilogram
C
centimeter
D
seconde

Slide 16 - Quizvraag

Welke fase heeft waterdamp?
A
gas
B
vloeibaar
C
vast

Slide 17 - Quizvraag

Welke fase heeft ijs?
A
gas
B
vloeibaar
C
vast

Slide 18 - Quizvraag

Voor het ruiken aan stoffen gelden ook speciale regels. Wat kun je het beste doen om aan een stof te ruiken?
A
met je neus direct boven de fles
B
eerst stof uitschenken en dan ruiken
C
met je hand wuiven boven de fles
D
een beetje stof op je hand doen

Slide 19 - Quizvraag

Van een materiaal kan je een product maken
A
Waar
B
Niet waar

Slide 20 - Quizvraag

Tijd meet je met een?
A
Klok
B
weegschaal
C
Thermometer

Slide 21 - Quizvraag

Eenheid van tijd is
A
Seconden
B
Minuten
C
Uren
D
Alle drie kan

Slide 22 - Quizvraag

Eenheid van massa is?
A
Kilogram
B
gram
C
Liters
D
Millilitters

Slide 23 - Quizvraag

Welk meetinstrument kun je het beste gebruiken om de inhoud (volume) te meten van een glas ranja?
A
keukenweegschaal
B
thermometer
C
meetlat
D
maatbeker

Slide 24 - Quizvraag

Soms wordt staal verzinkt. Wat betekent dit?
A
het staal elektrisch bewerken
B
het staal verven
C
Een laagje zink aanbrengen waardoor het staal minder snel roest
D
het staal in water laten zinken

Slide 25 - Quizvraag

Wat was de FASE van een stof ook alweer?
A
of een stof vloeibaar of vast of gasvormig is
B
of een stof in de puberteit zit
C
of een stof geschikt is om er iets van te maken
D
of een stof sterk genoeg is

Slide 26 - Quizvraag

Welke grootheid meet je met een stopwatch?
A
volume
B
massa
C
tijd
D
seconden

Slide 27 - Quizvraag

1. Er zijn maar een paar stoffen die aangetrokken worden door een magneet. Welke stof wordt aangetrokken door een magneet?
A
Plastic
B
Glas
C
Hout
D
IJzer

Slide 28 - Quizvraag

In een maatcilinder zit water.
Het water staat precies tot aan het streepje van 28.
Wat geeft de maatcilinder nu precies aan?

A
Dat de hoogte van het water precies 28 mm is.
B
Dat het volume van het water precies 28 cm is.
C
Dat de temperatuur van het water precies 28 graden celcius is.
D
Dat het volume van het water precies 28 mL is.

Slide 29 - Quizvraag

Dit is een ..
A
maatcilinder
B
maatglas
C
reageerbuisje
D
bekerglas

Slide 30 - Quizvraag

Als een stof verandert in andere stoffen dan is dat
A
natuurkunde
B
scheikunde

Slide 31 - Quizvraag

Je verbrandt hout. Het hout verandert dan wel/niet in andere stoffen
A
wel
B
niet

Slide 32 - Quizvraag

Welke van deze vier is geen fase?
A
gas
B
smelten
C
vloeibaar
D
vast

Slide 33 - Quizvraag

Dit symbool betekent:
A
Ontvlambare stoffen
B
Dodelijke stoffen
C
Milieugevaarlijke stoffen
D
Giftige stoffen

Slide 34 - Quizvraag

Met een maatcilinder meet je?
A
massa
B
gewicht
C
volume
D
temperatuur

Slide 35 - Quizvraag

Wat zijn Massa, Volume en Dichtheid?
A
Gewoon wat woorden
B
Dat zijn grootheden
C
Dat zijn eenheden
D
Zowel A, B als C

Slide 36 - Quizvraag