De opkomst van handel en ambacht die de basis legde voor het herleven van een agrarisch-urbane samenleving.
De opkomst van de stedelijke burgerij en de toenemende zelfstandigheid van steden.
Het conflict in de christelijke wereld over de vraag of de wereldlijke dan wel de geestelijke macht het primaat behoorde te hebben.
De expansie van de christelijke wereld naar buiten toe, onder andere in de vorm van de kruistochten.
Het begin van staatsvorming en centralisatie.