1 hv - ww-spelling

WW-spelling
persoonsvorm tegenwoordige tijd (pvtt)
persoonsvorm verleden tijd sterk/zwak (pvvt)
voltooi deelwoord (vdw)
1 / 23
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 23 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

WW-spelling
persoonsvorm tegenwoordige tijd (pvtt)
persoonsvorm verleden tijd sterk/zwak (pvvt)
voltooi deelwoord (vdw)

Slide 1 - Tekstslide

pv tt
In de tegenwoordige tijd is de vorm van de persoonsvorm:
- de ik-vorm                      (werk/houd)
- de ik-vorm + t                (werkt/houdt)
- het hele werkwoord   (werken/houden)

Slide 2 - Tekstslide

Wanneer schrijf je bij de persoonsvorm TT enkelvoud de stam
A
- ik in de zin
B
- ik in de zin - je/jij achter de pv
C
- ik in de zin - je/jij voor de pv - gebiedende wijs
D
- ik in de zin - je/jij achter de pv - gebiedende wijs

Slide 3 - Quizvraag

De persoonsvorm TT in enkelvoud
is altijd ..... (meerdere antw.)
A
stam
B
stam + t
C
infinitief
D
stam + d

Slide 4 - Quizvraag

pv vt
In de verleden tijd onderscheiden we zwakke en sterke werkwoorden.
De sterke werkwoorden veranderen van klank (hangen-hingen).
De zwakke werkwoorden vervoeg je met hulp van 't ex-kofschip.

Slide 5 - Tekstslide

pv vt zwakke werkwoorden
Bij zwakke werkwoorden krijgt de pv in de verleden tijd de volgende uitgangen:
ik-vorm + de (n)   (veegde(n)/antwoordde(n))
ik-vorm + te (n)    (werkte(n)/stootte(n))

Slide 6 - Tekstslide

In de VT veranderen
..... ww'en niet van klank.

Slide 7 - Woordweb

Om te bepalen of je -te(n) of -de(n)
schrijft, gebruik je 't ...........

Slide 8 - Woordweb

Bij 't ex-kofschip kijk je naar ......
A
het hele werkwoord
B
de laatste letter van het ww min -en
C
de eerste 3 letters
D
de laatste 3 letters

Slide 9 - Quizvraag

Je kijkt naar de ........ letter van achteren
van het hele werkwoord om te kijken of deze wel/niet voorkomt in 't ex-kofschip.
A
1e
B
2e
C
3e
D
4e

Slide 10 - Quizvraag

Diana (leren) hard voor haar toets. tt

Slide 11 - Open vraag

Jan (besteden) te weinig tijd
aan zijn huiswerk. (tt)

Slide 12 - Woordweb

Het vliegtuig (landen)
op Schiphol. (tt)

Slide 13 - Woordweb

Ik (benijden) de coach niet. (tt)

Slide 14 - Woordweb

(Melden) jij je even
bij de concierge?

Slide 15 - Woordweb

Zet in vt.
De inbraak (blijken) goed
voorbereid.

Slide 16 - Woordweb

Zet in vt.
We (missen) de trein gisteren.

Slide 17 - Woordweb

Zet in de VT.
Gisteren (misten) het heel erg;
we konden niets meer zien.

Slide 18 - Woordweb

pv vt sterke werkwoorden
De persoonsvorm verleden tijd van sterke werkwoorden kent twee vormen:
enkelvoud (zonder -en: hing/zei)
meervoud (met -en: hingen/zeiden)

Slide 19 - Tekstslide

Vul de pv vt in:
De leerlingen (roepen) hard.

Slide 20 - Open vraag

Vul de pv vt in:
De leerling (lopen) langzaam.

Slide 21 - Open vraag

Vul de pv vt in:
Zij (zeggen) iets tegen hun vrienden.

Slide 22 - Open vraag

Spelling werkwoorden
Je hebt geleerd over de spelling van de werkwoorden in:
tegenwoordige tijd (pv tt)
verleden tijd (pv vt) zwak en sterk

Slide 23 - Tekstslide