Woordsoorten TW 5_ leerjaar 1

Toetsweek 5
Leerjaar 1

1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo g, t, mavo, havo, vwoLeerjaar 1-3

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 3 videos.

Onderdelen in deze les

Toetsweek 5
Leerjaar 1

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Deze week
Vandaag: LessonUp Woordsoorten

Morgen: Oefentoets + herhalen werkwoordspelling

Vrijdag:  Vragen stellen + herhalen ontleden / Daluur

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Woordsoorten die je moet kennen:
  • lidwoorden: bepaald en onbepaald
  • werkwoorden: zelfstandig, hulp- en koppelwerkwoord
  • zelfstandige naamwoorden: abstract, concreet en eigennaam
  • voorzetsel
  • bijvoeglijk naamwoord
  • bijwoord
  • voornaamwoorden:  persoonlijk, bezittelijk, onbepaald.

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Lidwoorden (blw/olw)
Bepaald: de, het
Onbepaald: een

Het mooie meisje, een heel moeilijke toets.

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Het zelfstandig naamwoord (zn)
Zelfstandig naamwoorden zijn woorden waar je een lidwoord voor kunt zetten. 
Een mens, dier , ding of begrip.

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

ZN
Zn-en:  
concreet zijn (iets wat je kunt vasthouden, bijv. een tafel) 
abstract (iets wat je niet kunt vasthouden, bijv. de geest).
eigennamen--> (Caro, Frankrijk, de Mont Blanc, de Amstel) 
tafel=czn, 
geheugen = azn
Caro, Frankrijk, de Amstel= zn-e.

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Het bijvoeglijk naamwoord (bn)
Een bijvoeglijk naamwoord zegt iets over een  zelfstandig naamwoord. Het geeft een eigenschap, kenmerk of toestand aan van een zelfstandig naamwoord. Vaak staan ze voor het zn waar ze bij horen, maar niet altijd!

Voorbeelden:
de rode auto -->  rode zegt iets over auto en is dus bn.
de auto is rood --> rood zegt auto en is dus bn.

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Het bijwoord (bw)
Een bijwoord zegt iets over hoe, wanneer, waar iets gebeurt.

Een bijwoord kan iets zeggen over andere woordsoorten BEHALVE over een zn (want dat doet het bn al).

Een bijwoord kan ook iets zeggen over een hele zin. 
bv. 
Hoogstwaarschijnlijk heb je slecht geslapen omdat het zo warm was.

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Persoonlijk vnw (pers.vnw)
Persoonlijke voornaamwoorden verwijzen naar levende wezens of zaken, zonder die verder bij naam te nboemen de naam te noemen.

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Persoonlijk voornaamwoord (pers.vnw)
Het persoonlijk voornaamwoord verwijst naar een persoon of een groep personen,  voorwerpen of onzichtbare zaken zonder ze bij naam te noemen.

Vervang de persoonlijke voornaamwoorden door namen van personen als je het niet zeker weet.

Kun je het niet vervangen door een naam, dan is het dus geen persoonlijk voornaamwoord!

'Ze waren best moe toen ze aan het eind van de dag thuiskwamen.'
 'Jan en Piet waren best moe toen Jan en Piet aan het iend van de dag thuiskwamen'



Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 11 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Bezittelijk vnw (bez.vnw)
Geeft aan dat er een bepaalde relatie is tussen 
een persoon, dier, ding of instantie en 
een zelfstandig naamwoord.

Heb je mijn nieuwe bril al gezien?
Ik ga morgen eten bij m’n opa.
Is dat jouw glas of het zijne?
Haal je voeten van de bank! 

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 13 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Het voorzetsel (vz)
Hoe herken je voorzetsels?

Ze staan meestal voor een woord of een groepje woorden.
Samen met dat woord of dat groepje woorden zeggen ze dan iets over:

plaats: achter je, bij ons huis, op tafel.
tijd: na de lunch, in de ochtend
reden /oorzaak: vanwege een ruzie, door het ongeluk





Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorzetsel

Voorzetsel vormen vaak een vaste combinatie met een werkwoord:
kijken naar, vertrouwen op, geloven in, houden van

Voorzetsels kunnen een vaste combinatie met een zelfst.naamwoord vormen. (voorzetseluitdrukking)

bij wijze van, door middel van, in overleg met




Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 16 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Zelfstandig werkwoord (zww)
Een zelfstandig werkwoord (zww) kan in z'n eentje - zelfstandig dus - in een zin staan.
  • De geit eet.
  • De koe leeft.
  • De hond rent.
  • De kat bijt.

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Het koppelwerkwoord (kww)
Bij een naamwoordelijk gezegde is er altijd sprake van een koppelwerkwoord in combinatie met een naamwoordelijk deel, dat wordt dan samen met de rest van de werkwoorden het naamwoordelijk gezegde genoemd.

De kww zijn: zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen 
(zwobbels) en heten  (dunken) en (voorkomen)   

Wij zijn nieuwsgierig naar de uitslag.  ng= zijn [nieuwsgierig]
Ik blijk niet de slimste van de de klas. ng= blijk [de slimste]

Slide 18 - Tekstslide

Let op betekenissen:
lijken: niet in lijken op
schijnen: niet als in de zon schijnt
heten: niet als in ik heet Caro, maar als het heet hier leuk te zijn (soort schijnen)
dunken en voorkomen: zie heten

Het hulpwerkwoord (hww)
Hulpwerkwoorden staan nooit in hun ééntje in een zin!
Ze komen dus alleen voor als er twee of meer werkwoorden in de zin staan.
Hulpwerkwoorden bieden hulp aan het zelfstandig werkwoord of het koppelwerkwoord.
In een zin kunnen meerdere hulpwerkwoorden voorkomen.

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Benoem de woordsoorten:
Woordsoorten zijn lastig.

'lastig' is
A
zn
B
bw
C
bn
D
lw

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoe noem je de volgende woordsoorten?

in, op, onder, door
A
lidwoorden
B
voorzetsels
C
telwoorden
D
aanwijzende voornaamwoorden

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Benoem de woordsoorten:
Wie heeft de mooiste prijs gewonnen?
gewonnen is ..
A
vz
B
zn
C
zww
D
lw

Slide 22 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk woord is een bijvoeglijk naamwoord?
'Judith trok een vragend gezicht.'
A
vragend
B
trok
C
gezicht
D
Judith

Slide 23 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Benoem de woordsoorten:
Woordsoorten zijn lastig.

'Woordsoorten' is
A
azn
B
ww
C
bn
D
lw

Slide 24 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Zww of Hww?

Deze film wordt veel bekeken.

Wordt is een...
A
zww
B
hww

Slide 25 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Benoem de woordsoorten:
Wie heeft de mooiste prijs gewonnen?
heeft is ..
A
hww
B
zn
C
kww
D
zww

Slide 26 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Er zijn ... soorten werkwoorden. (woordsoorten)
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 27 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is juist?

Zij is ziek naar huis gegaan.
A
is=hww gegaan=zww
B
is= kww gegaan=zww

Slide 28 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Benoem de woordsoorten:
Wie heeft de mooiste prijs gewonnen?
prijs is ..
A
vz
B
czn
C
bn
D
lw

Slide 29 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hij tekent een BIJZONDER mooie auto.
A
bijwoord
B
bijvoeglijk naamwoord

Slide 30 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Vertel me eens op welke camping jullie je vakantie hebben doorgebracht.
A
me=pers, jullie=bez je=pers
B
me=bez, jullie=pers je=bez
C
me=pers, jullie=pers je=bez
D
me=bez, jullie=bez me=bez

Slide 31 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

'Ik zag twee vliegen vliegen.'

Hoeveel werkwoorden in deze zin?
A
1
B
2
C
3
D
4

Slide 32 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoeveel zelfstandig naamwoorden (zn) staan er in onderstaande zin?
Jip en Janneke hebben een hond die Takkie heet.

Slide 33 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Heerenveen =
In Heerenveen staat een groot schaatstadion.
A
Lidwoord
B
Zelfstandig naamwoord
C
Bijvoeglijk naamwoord
D
Stoffelijk zelfstandig naamwoord

Slide 34 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een lastige: welke zin heeft een naamwoordelijk gezegde en dus een koppelwerkwoord?
A
Hij blijft dit jaar profvoetballer.
B
Hij blijft dit jaar voetballen.

Slide 35 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Frank vindt zijn broer niet.
Vindt is een....
A
zww
B
hww

Slide 36 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

woordsoorten
Zinsdelen
Persoonsvorm
Onderwerp
Zelfstandig naamwoord
Lidwoord
Gezegde
Bijvoeglijk naamwoord
Werkwoorden
Lijdend voorwerp
meewerkend voorwerp
Bijwoord
Voorzetsel
Bijwoordelijke bepaling

Slide 37 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies