In deze les zitten 16 slides, met tekstslides en 2 videos.
Hierbij bepaal je voor elk woord tot
welke woordsoort het behoort.
Namen van woordsoorten zijn bijvoorbeeld lidwoord, werkwoord en zelfstandig naamwoord.
Er zijn drie lidwoorden:
- de
- het ('t)
- een ('n)
Woorden voor:
- Mensen
- Dieren
- Dingen
planten/ natuurverschijnselen/ gevoel/ (eigen) namen
- Heeft meestal een enkelvoud en een meervoud
(vriend - vrienden)
- Kan vaak klein of groot gemaakt worden
(taart - taartje)
- Staat vaak met een lidwoord geschreven
(de klas, een boek, het paard)
- Werkwoord = doe-woord
- Zegt wat iets of iemand doet of overkomt
- Kan vervoegd worden
Ik... Jij... Wij...
- Staat meestal in de buurt van een znw
- Heeft een korte en een lange vorm
- Kent de trappen van vergelijking
- Vertelt meer over een zelfstandig naamwoord
- Je kan het woord weglaten.
- Het spannende boek
- Een spannend boek
- Het boek is spannend
VOORZETSEL
Vaak staan er één of meer woorden tussen het voorzetsel en het woord waar het bij hoort
op de tafel - in de kast - achter het behang
op de houten tafel - na een halve minuut - in de grote groene tent
Het persoonlijk voornaamwoord verwijst naar:
een persoon, een groep personen, voorwerpen of onzichtbare zaken.
ik, hij, zij, het, wij, jullie, ons,
Het bez vnw geeft een bezit aan. Het komt voor samen met een znw.
Dat is mijn fiets.
Het is jouw boek.
Daar loopt zijn vader.
Dat is mijn boek. bez vnw
Dat boek is van mij. pers vnw
Het aanw vnw is een woord dat iemand aanwijst. Het komt voor samen met een znw of vervangt het znw.
Deze fiets.
Dat boek.
Die vader.