In deze les zitten 46 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.
Onderdelen in deze les
Nederlands
teksverbanden en verwijswoorden
Slide 1 - Tekstslide
Even vooraf: Welke signaalwoorden ken jij?
Slide 2 - Woordweb
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Tekstslide
Slide 5 - Video
Slide 6 - Tekstslide
Slide 7 - Video
Slide 8 - Tekstslide
Slide 9 - Tekstslide
Slide 10 - Tekstslide
Slide 11 - Tekstslide
Slide 12 - Tekstslide
Slide 13 - Tekstslide
Slide 14 - Tekstslide
Op welk tekstverband wijzen de
signaalwoorden maar, toch en echter?
A
opsommend
B
tegenstellend
C
redengevend
Slide 15 - Quizvraag
Op welk tekstverband wijzen de
signaalwoorden want en omdat?
A
opsommend
B
tegenstellend
C
redengevend
Slide 16 - Quizvraag
Om welk tekstverband gaat het hier?
Ik kreeg een hapje en een drankje.
A
opsommend
B
tegenstellend
C
redengevend
Slide 17 - Quizvraag
Welk woord hoort op het stippellijntje?
In een tekst zijn er ...... tussen woorden,
zinnen en alinea’s.
A
leestekens
B
teksten
C
verbanden
D
regels
Slide 18 - Quizvraag
Hoe noem je woorden die wijzen op een
verband tussen zinnen of alinea’s?
A
trefwoorden
B
synoniemen
C
signaalwoorden
D
verwijswoorden
Slide 19 - Quizvraag
Hoe mag je signaalwoorden ook noemen?
A
verbindingswoorden
B
verwijswoorden
C
synoniemen
D
werkwoorden
Slide 20 - Quizvraag
Wat is een voorbeeld van een
tekstverband?
A
opsomming
B
tegenstelling
C
reden
D
oorzaak-gevolg
Slide 21 - Quizvraag
Op welk tekstverband wijzen de
signaalwoorden maar, toch en echter?
A
opsomming
B
tegenstelling
C
reden
D
conclusie
Slide 22 - Quizvraag
Op welk tekstverband wijzen de
signaalwoorden want en omdat?
A
opsomming
B
conclusie
C
tegenstelling
D
reden
Slide 23 - Quizvraag
Op welk tekstverband wijzen de
signaalwoorden daardoor en zodat?
A
oorzaak-gevolg
B
opsomming
C
conclusie
D
tegenstelling
Slide 24 - Quizvraag
Om welk tekstverband gaat het hier?
Ik kreeg een hapje en een drankje.
A
reden
B
opsomming
C
oorzaak-gevolg
D
tegenstelling
Slide 25 - Quizvraag
Slide 26 - Tekstslide
Opdracht 1: lees de tekst en beantwoord daarna vragen
Slide 27 - Tekstslide
Welk rood signaalwoord in de tekst wijst op een tegenstelling?
Slide 28 - Open vraag
Op welk tekstverband dat begint met een R wijst het signaalwoord omdat?
Slide 29 - Open vraag
Opdracht 2
Slide 30 - Tekstslide
Signaalwoord
Geen signaalwoord
ook
aan
word
zo
door
slecht
Slide 31 - Sleepvraag
Tekstverband = uitleg
Tekstverband = opsomming
Tekstverband = tegenstelling
ook
bijvoorbeeld
zo
maar
Slide 32 - Sleepvraag
Opdracht 3
Slide 33 - Tekstslide
Welk signaalwoord dat wijst op
het tekstverband oorzaak-gevolg
staat in zowel zin 4 als 7?
Slide 34 - Open vraag
“Wanneer het volle maan is
en de maan het dichtst bij
de aarde staat ...” Van welk
tekstverband is hier sprake?
A
volgorde in tijd
B
tegenstelling
C
oorzaak-gevolg
D
opsomming
Slide 35 - Quizvraag
Slide 36 - Tekstslide
Verwijswoorden
Een woord dat verwijst naar een eerder genoemd woord of een eerder genoemde zin.
Slide 37 - Tekstslide
Verwijswoorden
Vroeger wilde ik graag vrede op aarde creëren en honger uitroeien. Nu besef ik dat de kans bestaat dat dat niet gaat lukken.
Wat gaat niet lukken?
Slide 38 - Tekstslide
Verwijswoorden
Vroeger wilde ik graag vrede op aarde creëren en honger uitroeien. Nu besef ik dat de kans bestaat dat dat niet gaat lukken.
Wat gaat niet lukken?
vrede op aarde creëren en honger uitroeien
Slide 39 - Tekstslide
Verwijswoorden
Hoe vaak heb jij al een flesje water op school of in de supermarkt gekocht? Te vaak waarschijnlijk. Eerlijk is eerlijk: ik maak me er ook schuldig aan.
Aan wat maak ik me ook schuldig?
Slide 40 - Tekstslide
Verwijswoorden
Hoe vaak heb jij al een flesje water op school of in de supermarkt gekocht? Te vaak waarschijnlijk. Eerlijk is eerlijk: ik maak me er ook schuldig aan.
Aan wat maak ik me ook schuldig?
Te vaak een flesje water op school of in de supermarkt gekocht.
Slide 41 - Tekstslide
Waarnaar verwijst "het"? Het onderzoek naar het coronavirus is in volle gang. Het schiet alleen nog niet erg op.
A
het onderzoek
B
het coronavirus
C
het onderzoek naar het coronavirus
D
de volle gang
Slide 42 - Quizvraag
Waarnaar verwijst "hij"? De nieuwe app Aware helpt alleenstaande ouderen om heel eenvoudig aan de familie te laten weten hoe het gaat. Hij werkt als volgt.
A
de nieuwe app
B
de nieuwe app Aware
C
alleenstaande ouderen
D
de familie
Slide 43 - Quizvraag
Waarnaar verwijst "ze"? Kijk zelf eens in kringloopwinkels als je tijd hebt. Ze staan vol met leuke spullen.
Slide 44 - Open vraag
Waarnaar verwijst "hij"? Daarom maakte de wetenschapper van het levende oog iets elektronisch. Licht weerkaatst eerst op een voorwerp, valt dan in de ooglensjes en wordt in stroompjes doorgestuurd naar de hersenen die het insect bijsturen. Al die stapjes beschreef hij in wiskundige formules.
Slide 45 - Open vraag
Meer oefening nodig?
Oefen via http://nederlandsindeonderbouw.weebly.com/verwijswoorden.html