In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Blok 4 Lezen
Theorie verwijswoorden
Opdracht 6
Slide 1 - Tekstslide
Wat zijn verwijswoorden?
Slide 2 - Woordweb
Verwijswoorden
Een woord dat verwijst naar een eerder genoemd woord of een eerder genoemde zin.
Slide 3 - Tekstslide
Verwijswoorden
Vroeger wilde ik graag vrede op aarde creëren en honger uitroeien. Nu besef ik dat de kans bestaat dat dat niet gaat lukken.
Wat gaat niet lukken?
Slide 4 - Tekstslide
Verwijswoorden
Vroeger wilde ik graag vrede op aarde creëren en honger uitroeien. Nu besef ik dat de kans bestaat dat dat niet gaat lukken.
Wat gaat niet lukken?
vrede op aarde creëren en honger uitroeien
Slide 5 - Tekstslide
Verwijswoorden
Hoe vaak heb jij al een flesje water op school of in de supermarkt gekocht? Te vaak waarschijnlijk. Eerlijk is eerlijk: ik maak me er ook schuldig aan.
Aan wat maak ik me ook schuldig?
Slide 6 - Tekstslide
Verwijswoorden
Hoe vaak heb jij al een flesje water op school of in de supermarkt gekocht? Te vaak waarschijnlijk. Eerlijk is eerlijk: ik maak me er ook schuldig aan.
Aan wat maak ik me ook schuldig?
Te vaak flesjes water op school of in de supermarkt kopen.
Slide 7 - Tekstslide
Waarnaar verwijst "het"? Het onderzoek naar het coronavirus is in volle gang. Het schiet alleen nog niet erg op.
A
het onderzoek
B
het coronavirus
C
het onderzoek naar het coronavirus
D
de volle gang
Slide 8 - Quizvraag
Waarnaar verwijst "hij"? De nieuwe app Aware helpt alleenstaande ouderen om heel eenvoudig aan de familie te laten weten hoe het gaat. Hij werkt als volgt.
A
de nieuwe app
B
de nieuwe app Aware
C
alleenstaande ouderen
D
de familie
Slide 9 - Quizvraag
Waarnaar verwijst "ze"? Kijk zelf eens in kringloopwinkels als je tijd hebt. Ze staan vol met leuke spullen.
Slide 10 - Open vraag
Waarnaar verwijst "hij"? Daarom maakte de wetenschapper van het levende oog iets elektronisch. Licht weerkaatst eerst op een voorwerp, valt dan in de ooglensjes en wordt in stroompjes doorgestuurd naar de hersenen die het insect bijsturen. Al die stapjes beschreef hij in wiskundige formules.
Slide 11 - Open vraag
Ga naar tekst 5. Waarnaar verwijst "ze" in regel 8?
A
psychologen
B
de psychologen
C
peuters
D
de peuters
Slide 12 - Quizvraag
Ga naar tekst 5. Waarnaar verwijst "die" in regel 11?
A
een kleurrijke doos
B
dingen
C
de peuters
D
de kinderen
Slide 13 - Quizvraag
Ga naar tekst 5. Waarnaar verwijst "ze" in regel 14?
A
de onderzoekers
B
kinderen
C
kinderen van 10 maanden
D
factoren
Slide 14 - Quizvraag
Ga naar tekst 5. Waarnaar verwijst de tweede "dat" in regel 17?
A
peuters
B
onderzoek
C
de peuters
D
het onderzoek
Slide 15 - Quizvraag
Ga naar tekst 5. Waarnaar verwijst "daar" in regel 18?
A
de universiteit van Berkeley
B
aan de universiteit van Berkeley
Slide 16 - Quizvraag
Ga naar tekst 5. Waarnaar verwijst "hun" in regel 21?
Slide 17 - Open vraag
Ga naar tekst 5. Waarnaar verwijst "ze" in regel 29?
Slide 18 - Open vraag
Ga naar tekst 5. Waarnaar verwijst "die" in regel 31? Let op de juiste spelling.
Slide 19 - Open vraag
Ga naar tekst 5. Waarnaar verwijst "hun" in regel 34?
Slide 20 - Open vraag
Ga naar tekst 5. Waarnaar verwijst "dat" in regel 34?
A
Vraagstukken
B
Wiskundige vraagstukken
C
Toch lukte het hen om wiskundige vraagstukken moeiteloos op te lossen
D
Sommige kinderen
Slide 21 - Quizvraag
Aan de slag
met opdracht 7 of 8: je mag zelf kiezen welke tekst je doet