T4 Oefentoets H1 en H2 Pincode

T4 Oefenvragen
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolmavoLeerjaar 4

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

T4 Oefenvragen

Slide 1 - Tekstslide

Vraag 1
Als het gaat om grote bedragen betalen, is het vaak handiger om … geld te gebruiken
A
Chartaal
B
Giraal

Slide 2 - Quizvraag

2015 is het basisjaar. Bereken het indexcijfer van 2020?
Jaar
2016
2017
2018
Index-cijfer
115,4
?
Bedrag
€1,30
€1,50
€1,65
Vraag 2 2016 is het basisjaar. Wat is het indexcijfer van 2018?
A
128,6
B
123,4
C
126,9
D
121,7

Slide 3 - Quizvraag

Chartaal en Giraal geld
Chartaal geld = contant geld (cash)
Giraal geld = elektronisch geld (pinpas)

Slide 4 - Tekstslide


Vraag 3
Bij welke lijn is het inkomen het meest ongelijk verdeeld?
A
De groene lijn
B
De blauwe lijn
C
De rode lijn

Slide 5 - Quizvraag

Vraag 4
Als de ECB de rente verhoogt
A
Wordt lenen aantrekkelijker
B
Gaan meer mensen sparen

Slide 6 - Quizvraag


Vraag 5
LKK zet elke maand geld apart voor die elektrische step. Welke functie van geld is dit?
A
Geld als ruilmiddel
B
Geld als rekenmiddel
C
Geld als spaarmiddel

Slide 7 - Quizvraag

Vraag 6
Je hoeft de lening niet in één keer op te nemen. Je mag tussentijds opnemen tot de kredietlimiet. De rente is variabel.
Dit is de definitie van:
A
Persoonlijke lening
B
Doorlopend krediet
C
Rood staan
D
Kopen op afbetaling

Slide 8 - Quizvraag

Persoonlijke lening = lening voor een afgesproken tijd, met een afgesproken rente, met afgesproken termijnbedragen.

Doorlopend krediet = je mag tussentijds geld opnemen tot je kredietlimiet en ook tussentijds geld aflossen. De rente is variabel

Salariskrediet (rood staan) = tot een afgesproken bedrag op je bankrekening in de min staan. Hoge rente

Slide 9 - Tekstslide

Vraag 7
De bank geeft 0,2% (nominale) rente. De inflatie is 1%. Wat is de reële rente?
A
0,8%
B
1,2%
C
-0,8%
D
0,2%

Slide 10 - Quizvraag

Vraag 8
Wat betekent een reële rente van -0,8%
A
Dat je koopkracht van je spaargeld daalt met 0,8%
B
Dat je meer kunt kopen met je spaargeld
C
Dat de rente hoger is dan de inflatie

Slide 11 - Quizvraag


Welke sport
Voetbal
Hockey
Basket-bal
Geen
Hoeveel %
29%
15%
16%
40%
Vraag 9
Er zijn 800 kinderen. De tabel laat zien hoeveel % van de kinderen welke sport doet. Hoeveel kinderen doen aan een sport?
A
232 kinderen
B
300 kinderen
C
320 kinderen
D
480 kinderen

Slide 12 - Quizvraag

Vraag 10
Je primaire inkomen bestaat uit
A
Je besteedbaar inkomen
B
Inkomen uit arbeid, bezit en overdrachten
C
Inkomen uit arbeid en bezit - belasting + overdrachtsinkomen
D
Inkomen uit arbeid en bezit

Slide 13 - Quizvraag

Primair inkomen = inkomen uit arbeid + inkomen uit bezit

Nationaal inkomen
= alle primaire inkomens bij elkaar opgeteld

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Video

Vraag 11
Kip kopen met een Beter Leven-ster is een voorbeeld van
A
Maatschappelijke kosten
B
Duurzaam consumeren
C
Zelfvoorziening
D
Rendement

Slide 16 - Quizvraag

Duurzaam consumeren
Bij je aankopen rekening houden met de gevolgen voor andere mensen en het milieu

Slide 17 - Tekstslide

Vraag 12
Als de inflatie hoger is dan je loonstijging
A
Daalt je koopkracht
B
Stijgt je koopkracht
C
Blijft je koopkracht gelijk

Slide 18 - Quizvraag


Vraag 13
Bereken de gemiddelde  inkomsten uit overdracht per week

A
€39,64
B
€865,38
C
€38
D
€943,02

Slide 19 - Quizvraag

Vraag 14
Bij welk type lening is er een onderpand om de bank zekerheid te geven?
A
Koop op afbetaling
B
Doorlopend krediet
C
Private lease
D
Hypothecaire lening

Slide 20 - Quizvraag

Hypotheek (hypothecaire lening)
Lening voor het kopen van een huis. De bank wil extra zekerheid dat je gaat terugbetalen (want het gaat om superveel geld). Daarom is het huis een onderpand. De bank mag het huis verkopen als jij de rente en aflossing niet kunt betalen.

Slide 21 - Tekstslide

Vraag 15
Elina leent €24.000 voor een keuken. Ze betaalt de lening af in 72 termijn van €380. Bereken de kredietkosten.
A
€24.000
B
€380
C
€27.360
D
€3.360

Slide 22 - Quizvraag

Kredietkosten
kredietkosten = termijnbedrag x aantal termijnen - krediet

Alles wat je méér terugbetaalt dan je geleend hebt.

Slide 23 - Tekstslide

Slide 24 - Tekstslide