In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Lesduur is: 40 min
Onderdelen in deze les
1.3 Weet wat je nodig hebt!
Slide 1 - Tekstslide
Regels en grenzen
RESPECT = Rekening houden met elkaar
Op je plek zitten en spullen op tafel
Stil zijn, vragen stellen, vinger opsteken en praten
Huiswerk maken en nakijken
Geen snoep, muziek, capuchon
Schone werkplek
1 waarschuwing, bij de 2e waarschuwing 1 uur terugkomen
Slide 2 - Tekstslide
Programma
Huiswerk
Terugblik kleine toets
Leerdoelen
Uitleg 1.3
Maken opdrachten 1.3
Vooruitblik volgende les
Slide 3 - Tekstslide
Terugblik kleine toets
Geen pennen op tafel tijdens het nakijken van de toets
We kijken samen naar de juiste antwoorden
Controleer of het aantal punten klopt
Na afloop lever je de toetsen weer in
Slide 4 - Tekstslide
Huiswerk volgende les
Pak je agenda voor je en noteer het huiswerk:
Maken paragraaf 1.3 op blz. 22 t/m 27
Lees de leerdoelen door en gebruik de uitleg
De volgende les controle en nakijken van het huiswerk!
1 waarschuwing, bij de 2e waarschuwing 1 uur terugkomen
Slide 5 - Tekstslide
Leerdoelen
Je leert wat voor behoeften je kunt hebben
Je leert waardoor mensen verschillende behoeften hebben
Je leert wat het verschil is tussen goederen en diensten
Je leert hoe je in je behoeften kunt voorzien
Je leert hoe je met procenten een getal kunt berekenen
Slide 6 - Tekstslide
Behoeften
Iets wat je nodig hebt of graag wilt hebben, noem je een behoefte. Er zijn twee groepen behoeften.
Basisbehoeften: alles wat je echt nodig hebt om te leven, zoals eten en drinken, woonruimte en kleding. Medicijnen zijn in het Westen basisbehoeften, in arme landen niet.
Overige behoeften: alles wat je leven leuker of makkelijker maakt, bijvoorbeeld: computergames, uitgaan.
Slide 7 - Tekstslide
Behoeften verschillen
Behoeften verschillen door:
Budget (hoeveel je uit kunt geven)
Leeftijd
Gender
Smaak
Je kunt in je behoeften voorzien door goederen en diensten te kopen of door zelfvoorziening.
Slide 8 - Tekstslide
Goederen en diensten
Goederen zijn tastbaar, voorwerpen die je aan kunt raken.
Verbruiksgoederen verbruik je in korte tijd, daarna zijn ze op. Bijv. een broodje of flesje water.
Gebruiksgoederen gaan langer mee. Bijv. een game of laptop, die gebruik je vaker.
Diensten zijn niet-tastbaar. Zo levert een fietsenmaker een dienst als hij jouw kapotte fiets repareert.
Slide 9 - Tekstslide
Zelfvoorziening
Als je iets koopt in de winkel ben je aan het consumeren wat bedrijven hebben geproduceerd.
Je kunt ook zelf iets maken waarmee je in je eigen behoeften voorziet. Dat heet zelfvoorziening. Je maakt bijvoorbeeld je eigen kleding, je bouwt je eigen huis of je teelt je eigen groente.
Slide 10 - Tekstslide
Een getal berekenen met procenten
te berekenen getal = percentage : 100 x totaal
Van de 120 leerlingen doet 65% examen in economie
Hoeveel leerlingen zijn dat?
Maak van de vraag een som 65% van 120 = ...
Maak een decimaal getal 65 : 100 = 0,65
Vermenigvuldig het decimaal met het totaal 0,65 x 120 = 78
Slide 11 - Tekstslide
LessonUp
Chromebook open en dicht
Inloggen met code
Naamgebruik
Lezen van de vragen
Vragen beantwoorden
Klein prijsje voor de winnaar van de quiz
Slide 12 - Tekstslide
Hoeveel is 10% van €100?
A
€ 10
B
€ 1
C
€ 110
D
€ 11
Slide 13 - Quizvraag
Hoeveel is 40% van €200?
A
€ 40
B
€ 60
C
€ 80
D
€ 100
Slide 14 - Quizvraag
Hoeveel is 8% van €120?
A
€ 9,60
B
€ 12
C
€ 8,40
D
€ 10,80
Slide 15 - Quizvraag
Een spijkerbroek kost € 70, maar in de sale krijg je 15% korting. Bereken de korting in €.
A
€ 9,50
B
€ 7
C
€ 14
D
€ 10,50
Slide 16 - Quizvraag
Een computergame kost € 50 maar de prijs gaat met 20% omhoog. Wat wordt de nieuwe prijs?
A
€ 65
B
€ 70
C
€ 55
D
€ 60
Slide 17 - Quizvraag
Maken opdrachten 1.3
Ga naar bladzijde 20 van je boek
Lees de leerdoelen door en gebruik de uitleg
Geef antwoord op vraag 1 t/m 18 op bladzijde 20 t/m 25
Tijdens het maken van de opdrachten is het 15 minuten stil
Steek je vinger op als je een vraag hebt!
Klaar? Ga dan verder met de herhalings- of plusopdrachten
Slide 18 - Tekstslide
Slide 19 - Video
Alles wat je echt nodig hebt om te overleven zijn je...
A
Basisbehoeften
B
Overige behoeften
Slide 20 - Quizvraag
Waar of niet waar: diensten zijn tastbaar
A
waar
B
niet waar
Slide 21 - Quizvraag
Je kunt je behoeften bevredigen door te consumeren of door...
A
Economie
B
Diensten
C
Zelfvoorziening
D
Goederen
Slide 22 - Quizvraag
60% van 150 is...
A
90
B
70
C
80
D
78
Slide 23 - Quizvraag
Terugblik
Wat heb je geleerd?
Je leert wat voor behoeften je kunt hebben
Je leert waardoor mensen verschillende behoeften hebben
Je leert wat het verschil is tussen goederen en diensten
Je leert hoe je in je behoeften kunt voorzien
Je leert hoe je met procenten een getal kunt berekenen