Grammatica 1.7 3H

Grammatica 1.7 3H
Leerdoelen:
  • De zinsdelen uit leerjaar 1 en 2 herhalen;
  • het naamwoordelijk gezegde herkennen en benoemen;
  • de vaste volgorde bij het ontleden in zinsdelen
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Grammatica 1.7 3H
Leerdoelen:
  • De zinsdelen uit leerjaar 1 en 2 herhalen;
  • het naamwoordelijk gezegde herkennen en benoemen;
  • de vaste volgorde bij het ontleden in zinsdelen

Slide 1 - Tekstslide

Instapopdracht 1 
Maak nu instapopdracht uit je boek op blz 57
  • onderstreep eerst de pv en verdeel de zin in zinsdelen
  • noteer onder ieder zinsdeel de juiste vorm: wg, o, lv, mv, en bwb.
In deze volgorde!
timer
7:00

Slide 2 - Tekstslide

Nakijken

Slide 3 - Tekstslide

Heb je twee of minder fouten in de vorige opdracht?
maak opdracht 4,  8, 9, 12, 13, 15, 17, 18, 20 en maak de test Jezelf
Heb je meer dan twee fouten?
Dan maak je alle opdrachten. 

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Video

Het naamwoordelijk gezegde
Bij een werkwoordelijk gezegde wordt er over het onderwerp gezegd wat hij/zij/het doet
Bijv.
Tijdens het klassenfeest/ heb/ ik/met Jonas/ gedanst.
wg: heb gedanst

Slide 6 - Tekstslide

Het naamwoordelijk gezegde
Bij een naamwoordelijk gezegde doet het onderwerp niets, maar is iets. Het werkwoord in de zin heeft een aanvulling nodig die iets over het onderwerp zegt.  In deze aanvulling staat een zelfstandig naamwoord of een bijvoeglijk naamwoord.
Deze aanvulling noemen we het naamwoordelijk deel.

Slide 7 - Tekstslide

Het naamwoordelijk gezegde zegt wat het onderwerp 'is', wordt of blijft en geeft altijd een eigenschap, kenmerk of toestand weer van het onderwerp.


B (beroep)
E (emotie)
T (toestand)

Slide 8 - Tekstslide

koppelwerkwoorden (1/2)
In het Nederlands hebben we koppelwerkwoorden:

zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen

Als je deze uit je hoofd leert, kan het makkelijker worden om het naamwoordelijk gezegde te herkennen. 

trucje!

Slide 9 - Tekstslide

Naamwoordelijk gezegde
Zij | is | blij


    o            ng          ng
                     koppelwerkwoord        naamwoordelijk deel (dit deel zet je tussen [vierkante haken].
SAMEN: naamwoordelijk gezegde

Slide 10 - Tekstslide

Zo vind je het naamwoordelijk gezegde

Slide 11 - Tekstslide

Voorbeeld naamwoordelijk gezegde

Slide 12 - Tekstslide

Naamwoordelijk gezegde
In zinnen met een naamwoordelijk gezegde zit nooit een lijdend voorwerp!

Slide 13 - Tekstslide

Katrien is moe.
A
wg
B
ng

Slide 14 - Quizvraag

Ze heeft hard gewerkt.
A
wg
B
ng

Slide 15 - Quizvraag

Zij wil gaan slapen.
A
wg
B
ng

Slide 16 - Quizvraag

Zij dacht aan haar grote zachte bed met haar warme deken en haar grote hoeveelheid knuffels.

A
wg
B
ng

Slide 17 - Quizvraag

Later wordt Katrien slaapspecialist bij een grote beddenspecaalzaak
A
wg
B
ng

Slide 18 - Quizvraag

werkwoordelijk gezegde vs naamwoordelijk gezegde
Je bepaalt of je te maken hebt met een werkwoordelijk of een naamwoordelijk gezegde na het onderstrepen van de pv, het verdelen in zinsdelen en benoemen van het onderwerp.

Later / wordt / zij / slaapspecialist
ow: zij

Slide 19 - Tekstslide

De leerling is boos geworden.
Noteer: pv - ow - wg of ng

Slide 20 - Open vraag

werkwoordelijk gezegde vs naamwoordelijk gezegde
Je moet bij elke zin kiezen tussen een naamwoordelijk gezegde OF een werkwoordelijk gezegde. Ze zitten nooit allebei in de zin. 


werkwoordelijk gezegde: het onderwerp doet iets -> alle werkwoorden in de zin .
Naamwoordelijk gezegde: het onderwerp is iets -> alle werkwoorden in  de zin + het naamwoordelijk deel

Slide 21 - Tekstslide

koppelwerkwoorden (2/2)
zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen, heten, dunken, voorkomen.

Bij zinnen met een naamwoordelijk gezegde kun je de koppelwerkwoorden met elkaar verruilen. 
Ik ben docent. 
Ik word docent. 
Ik blijf docent. 
Ik blijk docent. 
Ik lijk docent. 
etc..

trucje!

Slide 22 - Tekstslide

In maart wordt de natuur in Nederland wakker.
Noteer pv - ow -wg of ng

Slide 23 - Open vraag

Zelf heb ik altijd in een musical willen spelen.
Noteer: pv - ow -wg of ng

Slide 24 - Open vraag

Tijdens zijn vakantie in Nieuw Zeeland heeft een aantal spelers het griepvirus opgelopen. Noteer Pv - ow - wg of ng

Slide 25 - Open vraag

koppelwerkwoorden (1/2)
In het Nederlands hebben we koppelwerkwoorden:

zijn, worden, blijven, blijken, lijken, schijnen

Als je deze uit je hoofd leert, kan het makkelijker worden om het naamwoordelijk gezegde te herkennen. 

trucje!

Slide 26 - Tekstslide

Naamwoordelijk gezegde
Zij | is | blij


    o            ng          ng
                     koppelwerkwoord        naamwoordelijk deel (dit deel zet je tussen [vierkante haken].
SAMEN: naamwoordelijk gezegde

Slide 27 - Tekstslide

Zo vind je het naamwoordelijk gezegde

Slide 28 - Tekstslide

Voorbeeld naamwoordelijk gezegde

Slide 29 - Tekstslide

Naamwoordelijk gezegde
In zinnen met een naamwoordelijk gezegde zit nooit een lijdend voorwerp!

Slide 30 - Tekstslide

De leerling is boos geworden.
Noteer: pv - ow - wg of ng

Slide 31 - Open vraag

Voor veel leerlingen blijft grammatica een moeilijk onderdeel.
Noteer pv - ow - wg of ng

Slide 32 - Open vraag

maak opdracht   20 en maak de test Jezelf
Klaar?
Maak opdracht 1 van blok 2.7

Slide 33 - Tekstslide