In deze les zitten 38 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
Wat gaan we doen?
Basisstof 1 via Plickers
Instructie b2 Genen
Een paar opdrachten maken
Vervolg instructie b2 Genen
Rest van de opdrachten maken
Slide 1 - Tekstslide
Plickers
1. Kaart op naam.
2. Ik zie wie al genoeg kennis heeft van basisstof 1
3. Leerlingen die instructie nodig hebben komen in een groepje bij mij zitten.
4. Leerlingen die genoeg weten van bs1 maken tijdens dit instructiemoment opdracht 2, 5, 6 en 7
Slide 2 - Tekstslide
Thema 3 Erfelijkheid
b2 genen
Pak alvast blz 173 erbij
Slide 3 - Tekstslide
Genen kunnen aan of uit staan, dit hangt samen met de functie die de cellen hebben.
Het gen dat codeert voor het maken van pigment staat dus wel aan in de huid, maar niet in de lever
Slide 4 - Tekstslide
b2 Genen leerdoel
Je kunt omschrijven wat homozygoot, heterozygoot, dominant, recessief en intermediair fenotype betekenen
Slide 5 - Tekstslide
Erfelijkheid
Het staat allemaal in onze genen.
Cel
Celkern
Chromosoom
GEN
Allel
Slide 6 - Tekstslide
Chromosomen en Genen
Een chromosoom bevat de informatie voor meerdere erfelijke eigenschappen
Een gen is een deel van een chromosoom met de informatie voor één erfelijke eigenschap
Cel en DN
Slide 7 - Tekstslide
genen en allelen
Slide 8 - Tekstslide
Van gen naar allel
Een allelenpaar bevat de informatie voor een erfelijke eigenschap (haartype)
Beide allelen kunnen verschillend zijn (krullend en stijl haar)
Cel en DN
Slide 9 - Tekstslide
Homozygoot
Iemand met twee dezelfde allelen
Heterozygoot
Iemand met twee verschillende allelen
Cel en DN
Slide 10 - Tekstslide
Vaak is 1 van de 2 allelen DOMINANT
DOMINANT -> allel wat altijd tot uiting komt in het fenotype
RECESSIEF -> allel dat alleen tot uiting komt als er geen dominant allel is
Cel en DN
Slide 11 - Tekstslide
Genotype geef je aan met lettercombinaties
Hoofdletter voor dominant allel: A
Kleine letter voor recessief allel: a
Er zijn dus 3 genotypen
AA = homozygoot dominant
Aa = Heterozygoot
aa = Homozygoot recessief
Slide 12 - Tekstslide
Checkvraag
Een allel heeft 2 varianten: B en b
- Schrijf het genotype op van een homozygoot dominant
- Schrijf het genotype op van een homozygoot recessief - Schrijf het genotype op van een heterozygoot
Slide 13 - Tekstslide
Intermediair fenotype
Slide 14 - Tekstslide
Intermediair fenotype
Er is geen dominant en geen recessief allel
Beide allelen zijn even sterk. Je krijgt een mengvorm van de eigenschap
Slide 15 - Tekstslide
Intermediair fenotype
Slide 16 - Tekstslide
Zelf aan de slag
Lezen b2 Genen
Kennis opdrachten maken: 1 - 2 -3 blz 175
Verlengde uitleg
Slide 17 - Tekstslide
b2 Genen leerdoel
Je kunt omschrijven wat homozygoot, heterozygoot, dominant, recessief en intermediair fenotype betekenen
Slide 18 - Tekstslide
Wat gaan we doen?
Leerdoel check: waar sta je?
Vervolg b2 Genen
Inoefenen opdr 4 blz 176
Verder met instructie
Slide 19 - Tekstslide
Eigenschappen doorgeven
Homozygoot: 2 dezelfde allelen
Heterozygoot: 2 verschillende allelen
Dominant: allel dat altijd tot uiting komt in het uiterlijk
Recessief: allel dat alleen tot uiting komt als er geen dominant allel is
Slide 20 - Tekstslide
Zelf aan de slag
Lezen b2 Genen
Inzicht opdrachten maken: 5 -6 blz 176
Verlengde uitleg
Slide 21 - Tekstslide
Op een rijtje....
Chromosomen liggen in de celkern.
Chromosomen bestaan uit strengen DNA.
DNA bevat codes voor verschillende eigenschappen. Een stukje chromosoom met de code voor 1 eigenschap is een gen
Al deze informatie bij elkaar heet het genotype
Slide 22 - Tekstslide
Slide 23 - Tekstslide
Chromosomen en genen
- Al jouw lichaamscellen bevatten 46 chromosomen met de informatie voor al jouw erfelijke eigenschappen.
- Alle chromosomen komen in paren voor en zijn dus dubbel aanwezig. De twee chromosomen van een paar zijn aan elkaar gelijk. Ze bevatten genen voor dezelfde erfelijke informatie.
- In lichaamscellen komen de allelen dus in paren voor.
Slide 24 - Tekstslide
Lichaamscel met chromosomen, genen en alleen
- De chromosomen komen in paren voor.
- De allelen komen ook in paren voor.
- Een allelenpaar bevat de informatie voor één erfelijke eigenschap
Slide 25 - Tekstslide
Wat zijn chromosomen?
Slide 26 - Open vraag
Waar bevinden zich de erfelijke eigenschappen?
A
Overal in het lichaam
B
In elke celkern
C
In elke geslachtscel
D
In elke cel
Slide 27 - Quizvraag
Wat is de juiste volgorde van groot naar klein
A
cel-celkern-DNA-chromosoom-gen
B
cel-celkern-chromosoom-gen-DNA
C
cel-celkern-chromosoom-DNA-gen
D
cel-celkern-DNA-gen-chromosoom
Slide 28 - Quizvraag
chromosomen bij de bevruchting
De zaadcel heeft de helft van de informatie, meegekregen van de "vader"
De eicel heeft de helft van de informatie, meegekregen van de "moeder"
23 + 23 chromosomen = 46 chromosomen
Slide 29 - Tekstslide
Op welk moment wordt het genotype van iemand bepaald?
A
Tijdens de celdelingen
B
Bij bevruchting
C
Tijdens innesteling
D
Bij de geboorte
Slide 30 - Quizvraag
Gen
Celkern
DNA
Chromosomen
Allelen
Slide 31 - Sleepvraag
Hoeveel chromosomen bevat de kern van een cel in je oog? En hoeveel paren chromosomen bevat de kern van een cel in je huid?
Slide 32 - Open vraag
Bevat ieder chromosoom 1 of meerdere genen?
A
1 gen
B
meerdere genen
C
dat is per chromosoom verschillend
D
dat is niet te zeggen
Slide 33 - Quizvraag
In een lichaamscel komen genen komen voor in paren.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 34 - Quizvraag
Welke genen kom je tegen in een levercel?
A
Alleen genen die te maken hebben met de lever
B
Alle genen die een mens heeft
C
Helft van de genen
D
Kwart van de genen
Slide 35 - Quizvraag
Bevatten een maagcel en een cel uit bot van je vinger dezelfde genen?
Slide 36 - Open vraag
In de afbeelding hiernaast zijn vier chromosomen schematisch getekend.
Welk chromosoom vormt een paar met chromosoom 1? Leg je antwoord uit.
Slide 37 - Open vraag
b2 Genen leerdoel
Je kunt omschrijven wat homozygoot, heterozygoot, dominant, recessief en intermediair fenotype betekenen