Opdracht: bezittelijk voornaamwoord
Het bezittelijk voornaamwoord geeft een bezit aan:
mijn, jouw/je, uw, zijn, haar ons/onze, jullie, hun:
Mijn broer is jarig.
Dat is ons huis.
Een bezittelijk voornaamwoord kan ook zelfstandig in de zin staan:
Gaan we met mijn auto, of nemen we de jouwe?
Opdracht: vul het juiste bezittelijk voornaamwoord in.
1. Mevrouw, is dit . . . . . . . hond?
2. Wat lief dat je een kado voor . . . . . . . . verjaardag hebt gekocht! Dankjewel!