Verwijswoorden personen en dingen
1. Onzijdige woorden (het-woorden)
dat, dit, het (boek, meisje)
2. Mannelijke de-woorden
deze, die, hij, hem (jongen, stoel)
3. Vrouwelijke de-woorden
deze, die, zij, haar (vrouw,)
4. Meervoud
deze, die, zij/ze
(voetballers, tafels)