Informatie uit tekst halen + verwijswoorden (T12 L4, T13 L5)

LES WEEK 25-29 MEI


In deze les ga je bepaalde leesstrategieën moeten gebruiken om informatie uit een tekst te halen.
1 / 43
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsSecundair onderwijs

In deze les zitten 43 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 150 min

Onderdelen in deze les

LES WEEK 25-29 MEI


In deze les ga je bepaalde leesstrategieën moeten gebruiken om informatie uit een tekst te halen.

Slide 1 - Tekstslide

Wat is het doel van deze les?
* Je kan verwijswoorden herkennen.

* Je kan verwijswoorden gebruiken.

* Je kan leesstrategieën toepassen.

* Je kan informatie uit een tekst halen.

Slide 2 - Tekstslide

Hoe zal de les eruitzien?
DEEL 1: Een beetje theorie en uitleg van de leerkrach + een voorbeeld

DEEL 2: Zelf op zoek gaan naar de betekenis van de bepaalde verwijswoorden in de tekst.

DEEL 3: Vragen beantwoorden bij de tekst.

DEEL 4: Reflecteren over de les en over jezelf.

Slide 3 - Tekstslide

WEETJE
Zie je dit symbool staan? --> 

Dan klik je erop en dan hoor je mij praten.

Ik geef dan extra uitleg bij de les! Dit is handig dus gebruik het!

Slide 4 - Tekstslide

definitie van verwijswoorden.

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Video

Slide 8 - Video

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

NU GAAN JULLIE ZELF AAN DE SLAG!

* Lees de stukjes tekst en zoek waarnaar het verwijswoord verwijst.

* Doe dit net zoals ik heb gedaan in het filmpje!


Slide 13 - Tekstslide

verwijswoorden: hij & zijn

Slide 14 - Tekstslide

Welke stappen moet ik ondernemen?


STAP 1: Naar wat voor iets verwijst het verwijswoord? --> Kijk naar de theorie! Verwijst dat soort verwijswoord naar een persoon, een ding of een plaats?

STAP 2: Lees de zin voor de zin met de verwijswoorden in.

STAP 3: Vind ik hetgeen naar waar het verwijswoord verwijst? 

STAP 4: Ik vul het gevonden woord in op de plaats van de verwijswoorden. --> Klopt het? 

Slide 15 - Tekstslide

Naar wie of wat verwijzen de woorden 'hij' en 'zijn' in de tekst?

Slide 16 - Open vraag

verwijswoord:  2x ze

Slide 17 - Tekstslide

Welke stappen moet ik ondernemen?


STAP 1: Naar wat voor iets verwijst het verwijswoord? --> Kijk naar de theorie! Verwijst dat soort verwijswoord naar een persoon, een ding of een plaats?

STAP 2: Lees de zin voor de zin met de verwijswoorden in.

STAP 3: Vind ik hetgeen naar waar het verwijswoord verwijst? 

STAP 4: Ik vul het gevonden woord in op de plaats van de verwijswoorden. --> Klopt het? 

Slide 18 - Tekstslide

Naar wie of wat verwijst het woord 'ze' in de tekst?

Slide 19 - Open vraag

verwijswoorden: hun & ik

Slide 20 - Tekstslide

Welke stappen moet ik ondernemen?


STAP 1: Naar wat voor iets verwijst het verwijswoord? --> Kijk naar de theorie! Verwijst dat soort verwijswoord naar een persoon, een ding of een plaats?

STAP 2: Lees de zin voor de zin met de verwijswoorden in.

STAP 3: Vind ik hetgeen naar waar het verwijswoord verwijst? 

STAP 4: Ik vul het gevonden woord in op de plaats van de verwijswoorden. --> Klopt het? 

Slide 21 - Tekstslide

Naar wie of wat verwijst het woord 'hun' in de tekst?

Slide 22 - Open vraag

Naar wie of wat verwijst het woord 'ik' in de tekst?

Slide 23 - Open vraag

verwijswoord: dat

Slide 24 - Tekstslide

Welke stappen moet ik ondernemen?


STAP 1: Naar wat voor iets verwijst het verwijswoord? --> Kijk naar de theorie! Verwijst dat soort verwijswoord naar een persoon, een ding of een plaats?

STAP 2: Lees de zin voor de zin met de verwijswoorden in.

STAP 3: Vind ik hetgeen naar waar het verwijswoord verwijst? 

STAP 4: Ik vul het gevonden woord in op de plaats van de verwijswoorden. --> Klopt het? 

Slide 25 - Tekstslide

Naar wie of wat verwijst het woord 'dat' in de tekst?

Slide 26 - Open vraag

verwijswoorden: ze & daar

Slide 27 - Tekstslide

Welke stappen moet ik ondernemen?


STAP 1: Naar wat voor iets verwijst het verwijswoord? --> Kijk naar de theorie! Verwijst dat soort verwijswoord naar een persoon, een ding of een plaats?

STAP 2: Lees de zin voor de zin met de verwijswoorden in.

STAP 3: Vind ik hetgeen naar waar het verwijswoord verwijst? 

STAP 4: Ik vul het gevonden woord in op de plaats van de verwijswoorden. --> Klopt het? 

Slide 28 - Tekstslide

Naar wie of wat verwijst het woord 'ze' in de tekst?

Slide 29 - Open vraag

Naar wie of wat verwijst het woord 'daar' in de tekst?

Slide 30 - Open vraag

Wat moet ik nu doen?

* Lees de hele tekst.

* Beantwoord de vraagjes die bij de tekst horen.


Slide 31 - Tekstslide

Slide 32 - Tekstslide

Wie legt uit hoe veilig zijn wedstrijd is?

Slide 33 - Open vraag

Wat wordt gezien vanuit de helikopter in de buurt van de haaien?

Slide 34 - Open vraag

Wie is niet bang van de haaien?

Slide 35 - Open vraag

Hoe komt het dat er dit jaar abnormaal veel haaien in de zee zijn?

Slide 36 - Open vraag

IK VOND DE OPDRACHT MOEILIJK/MAKKELIJK, OMDAT ....

--> SCHRAP WAT NIET PAST EN VUL EEN REDEN IN.

Slide 37 - Open vraag

Het lukte goed om de verwijswoorden te vinden in de tekst.
A
ja
B
nee
C
soms

Slide 38 - Quizvraag

Ik kon goed de zinnen ervoor vinden waar de verwijswoorden naar verwijzen.
A
ja
B
nee
C
soms

Slide 39 - Quizvraag

Als ik de woorden invulde op de plaats van het verwijswoord, klopt het ook.
A
ja
B
nee
C
soms

Slide 40 - Quizvraag

Hoe vond jij deze les? Slepen maar!
Reflectie
Ik vond deze les ...

HEEL LEUK
WEL LEUK
LEERZAAM
MOEILIJK

Slide 41 - Sleepvraag

TOETS
* Om te testen of jullie de verwijswoorden goed hebben begrepen, heb ik nog een kleine toets.

* Ga naar de volgende slide --> klik op de website --> maak de toets --> klik op verzenden.

* Daarna ben je klaar voor deze week! :)

Slide 42 - Tekstslide

Slide 43 - Link