In deze les zitten 50 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 45 min
Onderdelen in deze les
H6 De overheid /De ambtenaar
B: Oefenvragen
Ik heb klaar liggen:
rekenmachine,
pen,
papier.
Slide 1 - Tekstslide
Vandaag
Vragen beantwoorden
Hoofdstuk T5/B6 Oefenvragen
Slide 2 - Tekstslide
Rekentrainer
Controleren
Slide 3 - Tekstslide
Volgorde hoofdstuk 6
B
KGT
§ 1
§ 1 + 2
§ 2
§ 3
§ 3
§ 4
§ 4
§ 5
§ 5
§ 6
12-3
18-3
19-3
25-3
26-3
Maandag 8 april
Toets hoofdstuk 6
Slide 4 - Tekstslide
Doel:
Je weet wat je moet weten voor de toets.
Je weet aan welk onderdeel je nog aandacht moet besteden voor de toets.
Al je vragen zijn beantwoord.
Slide 5 - Tekstslide
Rekenvaardigheden
Ik let er op dat ik:
Een berekening geef
De eenheid erbij zet: €
Een komma zet ipv een punt
2 cijfers achter de komma zet
Rekentrainer
Slide 6 - Tekstslide
Wie bestuurt de gemeente?
A
Burgemeester
B
Gemeenteraad
C
Burgemeester en wethouders
D
Niemand, dat doet het volk
Slide 7 - Quizvraag
Welke overheid behoort niet tot de lagere overheid?
A
het Rijk
B
de provincies
C
de gemeenten
D
de waterschappen
Slide 8 - Quizvraag
Wat is een verzorgingsstaat?
A
Een land waar genoeg ziekenhuizen beschikbaar zijn voor de burgers.
B
Een land waar genoeg wegen zijn.
C
Het overzicht van de kosten van alle uitkeringen voor werkenden en niet-werkenden
D
Een land waar de overheid de burgers helpt als dat nodig is.
Slide 9 - Quizvraag
Sociaal minimum is
A
Minimum bedrag dat je nodig hebt om te kunnen overleven
B
minimum loon
C
minimale aantal mensen dat moet werken
D
sociale prijs
Slide 10 - Quizvraag
Wie betalen de WW- en de WAO-uitkeringen?
A
De staat.
B
Alleen de werknemers.
C
Alleen de werkgevers.
D
De werknemers en de werkgevers.
Slide 11 - Quizvraag
Bijstandswet
A
Sociale verzekering
B
Sociale voorziening
Slide 12 - Quizvraag
Sociale voorzieningen worden betaald
A
met belastinggeld
B
uit premies van werkende mensen
C
door de politieke partijen
D
door het koningshuis
Slide 13 - Quizvraag
Bij welke periode past de term verzorgingsstaat?
A
1900-1930
B
1930-1940
C
1940-1945
D
1945-heden
Slide 14 - Quizvraag
Werknemersverzekeringen en volksverzekeringen zijn voorbeelden van:
A
Sociale voorzieningen
B
Sociale verzekeringen
C
basisverzekeringen
D
planten
Slide 15 - Quizvraag
Hoe heet de belasting die je moet betalen over het salaris dat je verdient?
A
BTW
B
Loonbelasting
C
Vermogensbelasting
D
Werknemersbelasting
Slide 16 - Quizvraag
Accijns en BTW zijn
A
directe belastingen
B
indirecte belastingen
Slide 17 - Quizvraag
Wat is geen voorbeeld van niet-belasting ontvangsten?
A
aardgas
B
winst van overheidsbedrijven
C
inkomstenbelasting
D
boetes
Slide 18 - Quizvraag
Een boete voor een verkeersovertreding is een voorbeeld van een
A
belastingen
B
de acijns wet
C
indirecte belasting
D
niet belasting-ontvangsten
Slide 19 - Quizvraag
Wat is geen collectieve voorziening?
A
School
B
Leger
C
Ziekenhuis
D
Kledingwinkel
Slide 20 - Quizvraag
De overheid stimuleert het gebruik van zonnepanelen. Je kunt een deel vergoed krijgen van je aanschaf. Hoe noemen we deze vergoeding vanuit de overheid?
A
BTW
B
Accijns
C
Subsidie
D
Milieubelasting
Slide 21 - Quizvraag
Waarom regelt de overheid bepaalde voorzieningen zoals de gezondheidszorg zelf?
Slide 22 - Open vraag
Collectieve sector of particuliere sector?
Bedrijven
A
Collectieve sector
B
Particuliere sector
Slide 23 - Quizvraag
Collectieve sector of particuliere sector?
Instellingen voor sociale zekerheid
A
Collectieve sector
B
Particuliere sector
Slide 24 - Quizvraag
Collectieve sector of particuliere sector?
Burgers
A
Collectieve sector
B
Particuliere sector
Slide 25 - Quizvraag
Henk is getrouwd. Henk heeft een inkomen van € 800,- per maand. Hoeveel moet Henk per maand krijgen om op het sociaal minimum te komen?
Slide 26 - Open vraag
Belastinginkomsten in miljarden Loon- en inkomstenbelasting 65 Btw 60 Winstbelasting bedrijven 25 Accijnzen 10
Hoeveel zijn de accijnzen in procenten van de totale belastinginkomsten?
Slide 27 - Open vraag
Wat is een voorbeeld van directe belastingen?
A
Loonbelasting
B
BTW
C
Accijns
D
Winstbelasting
Slide 28 - Quizvraag
De overheid kan geld lenen bij banken of burgers. Waar of niet waar?
A
Waar
B
Niet waar
Slide 29 - Quizvraag
Waar of niet waar? Bij een begrotingsoverschot moet de overheid geld lenen
A
Waar
B
Niet waar
Slide 30 - Quizvraag
Waar of niet waar? Nederland is een verzorgingsstaat
A
Waar
B
Niet waar
Slide 31 - Quizvraag
Waar of niet waar? In Nederland betaalt de overheid de huurwoningen.
A
Waar
B
Niet waar
Slide 32 - Quizvraag
Een toelichting op de rijksbegroting waarin de regering uitlegt waarom ze bepaalde keuzes maakt.
A
Rijksbegroting
B
Miljoenennota
C
Troonrede
Slide 33 - Quizvraag
Joep heeft een brutoloon van € 2.500,-. De eerste maand ontvangt hij 75% WW-uitkering. Hoeveel WW krijgt Joep?
Slide 34 - Open vraag
Petra is al 5 maanden werkeloos. Zij had een brutoloon van € 3.000,-. Hoeveel WW ontvangt Petra?
Slide 35 - Open vraag
Aan de slag
(Afronden paragrafen)
Flitskaarten
Test jezelf
Diagnostische toets
Versterk jezelf*
Slide 36 - Tekstslide
Versterk jezelf
Algemeen
Alles
Slide 37 - Tekstslide
3B: Versterk jezelf
Aanpassen
Slide 38 - Tekstslide
3B: Versterk jezelf - H2 / H3
Slide 39 - Tekstslide
3B: Versterk jezelf - H3
Slide 40 - Tekstslide
3B: Versterk jezelf - H3
Slide 41 - Tekstslide
3B: Versterk jezelf - H3
Slide 42 - Tekstslide
3B: Versterk jezelf - H7
Slide 43 - Tekstslide
Versterk jezelf - algemeen
Slide 44 - Tekstslide
Versterk jezelf - algemeen
Slide 45 - Tekstslide
Versterk jezelf - algemeen
Slide 46 - Tekstslide
Versterk jezelf - algemeen
Slide 47 - Tekstslide
Versterk jezelf
Slide 48 - Tekstslide
B
Toets
Hoofdstuk 5
KT
Huiswerk 21 januari
Slide 49 - Tekstslide
Nabespreking
Hoe is het gegaan? Wat ging goed? Wat vond je moeilijk? Welke vragen heb je nog?