Basisstof 1 Voedsel

Voeding en Vertering 
Thema 4
1 / 17
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvmbo tLeerjaar 4

In deze les zitten 17 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Voeding en Vertering 
Thema 4

Slide 1 - Tekstslide

Lieve Chiara, Roos, Stijn, Elias, Aria, Dynand, Luuk, Declan en Simon
Ik hoop dat jullie fijne feestdagen hebben gehad en weer voldoende energie hebben om deze periode van online les aan te gaan.

Om jullie goed te kunnen ondersteunen zal ik je af en toe vragen om je gemaakte werk te laten zien via foto's.
Je kan er ook voor kiezen om via Biologie voor jou (via Somtoday, leermiddelen) online de opdrachten te maken. Dan kan ik, als het nodig is, direct feedback geven op je maakwerk.
De klascode voor onze online klas op Biologie voor jou is  504523.

Zet hem op! 
Esther de Geus

Slide 2 - Tekstslide

Voedsel
Basisstof 1

Slide 3 - Tekstslide

Inleiding
Een groot oppervlakte van Nederland 
is in gebruik voor de landbouw.

Veel van de producten die hier verbouwd 
worden kun je rauw eten.

Een groot gedeelte moet echter eerst bewerkt 
worden voor wij het kunnen consumeren.
Dit kan zijn schoonmaken en koken maar ook 
de bewerking door schimmels en bacteriën.

Slide 4 - Tekstslide

Voedselproductie door bacteriën en schimmels
Bacteriën en schimmels kunnen koolhydraten uit voedingsmiddel omzetten in andere stoffen die voor ons heel nuttig kunnen zijn.

Door aan de melk melkzuurbacteriën toe te voegen 
zorgt ervoor dat wij bijvoorbeeld yoghurt maken.
De melkzuurbacteriën hebben het melksuiker
in de melk dan omgezet in melkzuur. 



Slide 5 - Tekstslide

Voedselproductie door bacteriën en schimmels
Door aan druivensap gist toe te voegen 
zorgt ervoor dat wij wijn kunnen maken.
De gist zet de energierijke stoffen in het 
druivensap om in koolstofdioxide en alcohol.


De vorming van melkzuur en gisting zijn 
voorbeelden van stofwisselingsprocessen.

Slide 6 - Tekstslide

Enzymen
Het omzetten van stoffen in andere stoffen noemen we een scheikundig proces.
Dit scheikundige proces noemen we stofwisseling

Je kent dit proces al van de assimilatie en fotosynthese. 
Bij fotosynthese werden water en koolstofdioxide omgezet in glucose en zuurstof onder invloed van licht.

In al onze cellen vinden veel van deze stofwisselingsprocessen plaats. Deze processen kunnen versneld plaatsvinden dankzij eiwitten die wij enzymen noemen.

Slide 7 - Tekstslide

Enzymen
Enzymen zijn hele specifieke eiwitten. Één soort enzym kan maar één soort reactie versnellen.

Als het enzym de reactie heeft versnelt dan kan hij weer een nieuwe reactie laten versnellen.





In de afbeelding zie je hoe het enzym stof A kan opknippen in stof B en Stof C. Als het Enzym dit gedaan heeft laat hij los en kan hij weer een nieuwe Stof A 'open knippen'.
Zo is er maar weinig enzym nodig om veel stof A te kunnen 'knippen'. 

Slide 8 - Tekstslide

Enzymen
Er zijn ook enzymen die stoffen niet 'knippen' maar juist 'plakken'. 
Zij kunnen dus 2 verschillende stoffen met elkaar laten binden waarna er een nieuwe stof ontstaat. 

Slide 9 - Tekstslide

Enzymactiviteit
De enzymactiviteit is de snelheid waarmee een enzym een reactie versnelt. 

De enzymactiviteit is afhankelijk van 2 factoren: temperatuur en zuurgraad.

Het verband tussen de activiteit en bijvoorbeeld de temperatuur kan je weergeven in een diagram. Zo'n diagram heet een optimumkromme. 

Beneden het minimum is er geen activiteit, de reactie die versneld wordt door het enzym vindt niet plaats. Het enzym is wel aanwezig maar dus niet actief.
Het enzym wordt pas werkzaam als de temperatuur stijgt en boven het minimum komt.

Slide 10 - Tekstslide

Enzymactiviteit
Komt de temperatuur boven het maximum dan 
wordt het enzym onwerkzaam. Ook als de temperatuur 
weer zou dalen blijft het enzym 
onwerkzaam. 

Vergelijk het maar met het bakken van een ei. 
Als het ei gebakken is en de pan koelt af, 
dan wordt het ei ook niet ineens weer vloeibaar. 


Slide 11 - Tekstslide

Enzymactiviteit
De enzymen in ons lichaam zijn werkzaam in vloeistoffen 
(onder andere het cytoplasma in de cel).

De vloeistoffen hebben een eigen pH of zuurgraad.

Een lage pH noemen we zuur, een hoge pH noemen we basisch.

De zuurgraad beïnvloed de enzymactiviteit ook volgens
een optimumkromme. 

De meeste enzymen hebben een optimum bij een pH van 7.

Slide 12 - Tekstslide

Voedsel conserveren
Enzymen in bacteriën en schimmels kunnen ons voedsel ook bederven.

Dit kan je voorkomen door het voedsel te conserveren, zo maak je het langer houdbaar.

Conserveren houdt in dat je omstandigheden voor schimmels en bacteriën ongunstig maakt, je zorgt dat ze niet kunnen overleven. 

Een bacterie waar wij erg ziek van kunnen worden is 
de Salmonellabacterie. Deze bacterie overleeft al bij 10 °C 
en vermeerderd zich zeer snel tussen de 20 en 30 °C. 

Slide 13 - Tekstslide

Verschillende manieren 
van conserveren

Slide 14 - Tekstslide

Conserveermiddel en andere toegevoegde stoffen
Naast het veranderen van de omstandigheden zodat het overleven van bacteriën en schimmels niet mogelijk is kan je ook stoffen toevoegen aan je product om het zo langer houdbaar te maken.

Dit zijn zogeheten conserveringsmiddelen. 

Zuur, suiker en azijn zijn natuurlijke conserveringsmiddelen.

In een omgeving met veel zuur, suiker of azijn gaan bacteriën en schimmels dood.

Slide 15 - Tekstslide

Conserveermiddel en andere toegevoegde stoffen
Aan veel producten worden kunstmatige conserveringsmiddelen toegevoegd om het langer houdbaar te maken. Deze stoffen zijn vaak minder 'intens' dan de natuurlijke conserveringsmiddelen.

Om voedsel aantrekkelijker te maken worden
vaak geur-, kleur- en smaakstoffen toegevoegd. 
Zo kan je denken aan een waslaagje over een 
snoepje zodat deze mooi gaat glimmen.

Slide 16 - Tekstslide

Einde van deze les
Dit is het einde van de les over basisstof 1.

Je gaat nu basisstof 1 lezen 
en
 je maakt de opdrachten 1 t/m 10 uit je werkboek 
of
 online via Somtoday --> leermiddelen --> biologie voor jou. 
Klascode 504523

Slide 17 - Tekstslide