Formuleren H4

Formuleren H4
1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Formuleren H4

Slide 1 - Tekstslide




Read2Me! is dé voorleeswedstrijd voor alle brugklasleerlingen van het voortgezet onderwijs.

Op dinsdagmiddag 15 maart 2022 is de lokale ronde in Leeuwarden. Deze vindt plaats in de kapel van de Blokhuispoort.

Maar eerst zoeken we drie kandidaten om Comenius
Klein Mariënburg te vertegenwoordigen. Op woensdag 19 januari 2022 vindt hiervoor een schoolronde plaats op KMB vanaf 12.45 uur.

Je leest dan 3 - 5 minuten voor uit een door jou gekozen boek, bij voorkeur een Jonge Jury boek.
De schooljury bestaat uit een aantal docenten Nederlands en een medewerker van de mediatheek.





DE WEDSTRIJD TELT VIER RONDES:
  • In januari strijden de brugklassers op schoolniveau.
  • In maart gaan de beste brugklassers van een school de strijd aan met andere vo-scholen uit het werkgebied van de bibliotheek (Leeuwarden).
  • In maart/april verplaatst de wedstrijd zich naar provinciaal niveau (Friesland).
  • In juni is de landelijke finale met afgevaardigden uit (bijna) elke provincie.

Om je op te geven, meld je je bij mij. 

Slide 2 - Tekstslide

Formuleren tot nu toe:
Waar zijn we mee bezig geweest?

Slide 3 - Tekstslide

Hoe laat begint de les vandaag!
A
Leestekens/hoofdletters zijn goed geschreven
B
Leestekens/hoofdletters zijn fout geschreven.

Slide 4 - Quizvraag

In de supermarkt kun je brood, kaas, chips appels en een zak snoep kopen.
A
Leestekens en hoofdletters zijn goed geschreven.
B
Leestekens en hoofdletters zijn fout geschreven.

Slide 5 - Quizvraag

Bij vrouwelijke woorden gebruik je de verwijswoorden 'deze' en 'die'.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 6 - Quizvraag

Welke verwijswoorden gebruik je bij het-woorden?
Welke verwijswoorden gebruik je bij het-woorden?
A
dit/dat
B
deze/die
C
die/dit
D
dat/deze

Slide 7 - Quizvraag

Woorden die het verband laten zien tussen woorden, zinnen of alinea's noem je......
A
verwijswoorden
B
signaalwoorden

Slide 8 - Quizvraag

Zodra ik mijn salaris heb, koop ik een nieuwe broek.

Wat is het signaalwoord in deze zin?
A
heb
B
koop
C
salaris
D
zodra

Slide 9 - Quizvraag

Welk tekstverband hoort bij de signaalwoorden OOK en BOVENDIEN?
A
tegenstelling
B
opsomming
C
voorbeeld
D
tijd/chronologie

Slide 10 - Quizvraag

Vandaag
H4 formuleren blz. 122 - 123
verwijswoorden

Slide 11 - Tekstslide

Lesdoel:
Ik kan / weet:
- verwijswoorden goed gebruiken

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Link

Verwijswoorden
Deze, die, dit, dat, hij, zij, het, ze, hem, haar, hen en hun.

Verwijswoorden verwijzen meestal 
  • naar een (zelfstandig naam)woord dat al eerder genoemd is of 
  • naar een (zelfstandig naam)woord dat nog genoemd gaat worden.

Slide 14 - Tekstslide

Woordgeslacht
Zelfstandige naamwoorden zijn mannelijk, vrouwelijk of onzijdig.

de-woorden: mannelijk of vrouwelijk
het-woorden: onzijdig 

Slide 15 - Tekstslide

Verwijswoorden

Vrouwelijke woorden: verwijs met zij of haar

Als mijn tante komt logeren, neemt zij haar hondjes mee.


Mannelijke woorden: verwijs met hij of zijn

Ben gaat zwemmen en hij neemt zijn duikbril mee.



Onzijdige woorden: verwijs met het of zijn

Het rugbyteam behaalde zijn eerste beker.

vrouwelijk / mannelijk / onzijdig

Slide 16 - Tekstslide

Naar zelfstandig naamwoorden
verwijs je met:
en:
mannelijk enkelvoud
hij, hem, zijn
deze, die
vrouwelijk enkelvoud
zij, ze, haar
deze, die
onzijdig
enkelvoud
het, zijn
dit, dat
meervoud
zij, ze, hen, hun
deze, die

Slide 17 - Tekstslide

Bijvoorbeeld:
Rens pakt zijn jas. Rens trekt zijn jas aan.

Je kunt dit korter zeggen:
Rens pakt zijn jas. Hij trekt hem aan.

Je gebruikt hij voor Rens, en hem voor zijn jas.

Slide 18 - Tekstslide

Opdracht
We pakken de laptop erbij en gaan naar Nieuw Nederlands online - planning - Formuleren H4.

Als je deze opdrachten afhebt, maak je opdracht 8B. 
timer
15:00
Heb je vragen? 
Steek je hand omhoog.

Slide 19 - Tekstslide

Ik kan verwijswoorden correct gebruiken.
A
Ja
B
Ik moet nog wat oefenen.
C
Nee

Slide 20 - Quizvraag

Hoeveel antwoorden had je goed bij opdracht 1 en 2?
012

Slide 21 - Poll

Hoe vind je zelf dat je gewerkt hebt?
A
:)
B
:|
C
:(

Slide 22 - Quizvraag

Huiswerk deze week 
Inleveren schrijfdossier
vrijdag 14 januari a.s. (morgen)
via Teams opdrachten

Toets formuleren donderdag 20 januari!
(leren:  Formuleren H1 t/m H4 + H6 
blz. 32-33 + 62-63 + 92-93 + 122-123 + 182-183)  

Slide 23 - Tekstslide

Vul op de puntjes het juiste verwijswoord in: die of dat.

Waarom ga je naar deze bakker? ... op de hoek is beter.
A
die
B
dat

Slide 24 - Quizvraag

Welke verwijswoorden horen in deze zin? 
Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.
Het drumstel is van Davids vader, 

maar ________ gebruikt ________ niet meer.
deze
die
dit
dat
hij
zij
het
ze

Slide 25 - Sleepvraag

Welke verwijswoorden horen in deze zin? 
Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.
‘Wil je ________ naar de glasbak brengen?’, vraagt Ryan,

terwijl ________ de lege flessen aan Luuk geeft.
deze
die
dit
dat
hij
zij
het
ze

Slide 26 - Sleepvraag

Welke verwijswoorden horen in deze zin? 
Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.
Vera doet het trucje voor.    ________  zegt:

‘Zo moet je ________ doen.’
deze
die
dit
dat
hij
zij
het
ze

Slide 27 - Sleepvraag