Formuleren H4

timer
10:00
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

timer
10:00

Slide 1 - Tekstslide

Formuleren H4

Slide 2 - Tekstslide

Jonge Jury 2023

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Formuleren tot nu toe:
Waar zijn we mee bezig geweest?

Slide 7 - Tekstslide

Hoe laat begint de les vandaag!
A
Leestekens/hoofdletters zijn goed geschreven
B
Leestekens/hoofdletters zijn fout geschreven.

Slide 8 - Quizvraag

In de supermarkt kun je brood, kaas, chips appels en een zak snoep kopen.
A
Leestekens en hoofdletters zijn goed geschreven.
B
Leestekens en hoofdletters zijn fout geschreven.

Slide 9 - Quizvraag

Bij vrouwelijke woorden gebruik je de verwijswoorden 'deze' en 'die'.
A
Juist
B
Onjuist

Slide 10 - Quizvraag

Welke verwijswoorden gebruik je bij het-woorden?
Welke verwijswoorden gebruik je bij het-woorden?
A
dit/dat
B
deze/die
C
die/dit
D
dat/deze

Slide 11 - Quizvraag

Woorden die het verband laten zien tussen woorden, zinnen of alinea's noem je......
A
verwijswoorden
B
signaalwoorden

Slide 12 - Quizvraag

Zodra ik mijn salaris heb, koop ik een nieuwe broek.

Wat is het signaalwoord in deze zin?
A
heb
B
koop
C
salaris
D
zodra

Slide 13 - Quizvraag

Welk tekstverband hoort bij de signaalwoorden OOK en BOVENDIEN?
A
tegenstelling
B
opsomming
C
voorbeeld
D
tijd/chronologie

Slide 14 - Quizvraag

Vandaag
H4 formuleren blz. 122 - 123
verwijswoorden

Slide 15 - Tekstslide

Lesdoel:
Ik kan / weet:
- verwijswoorden goed gebruiken

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Link

Verwijswoorden
Deze, die, dit, dat, hij, zij, het, ze, hem, haar, hen en hun.

Verwijswoorden verwijzen meestal 
  • naar een (zelfstandig naam)woord dat al eerder genoemd is of 
  • naar een (zelfstandig naam)woord dat nog genoemd gaat worden.

Slide 18 - Tekstslide

Woordgeslacht
Zelfstandige naamwoorden zijn mannelijk, vrouwelijk of onzijdig.

de-woorden: mannelijk of vrouwelijk
het-woorden: onzijdig 

Slide 19 - Tekstslide

Verwijswoorden

Vrouwelijke woorden: verwijs met zij of haar

Als mijn tante komt logeren, neemt zij haar hondjes mee.


Mannelijke woorden: verwijs met hij of zijn

Ben gaat zwemmen en hij neemt zijn duikbril mee.



Onzijdige woorden: verwijs met het of zijn

Het rugbyteam behaalde zijn eerste beker.

vrouwelijk / mannelijk / onzijdig

Slide 20 - Tekstslide

Naar zelfstandig naamwoorden
verwijs je met:
en:
mannelijk enkelvoud
hij, hem, zijn
deze, die
vrouwelijk enkelvoud
zij, ze, haar
deze, die
onzijdig
enkelvoud
het, zijn
dit, dat
meervoud
zij, ze, hen, hun
deze, die

Slide 21 - Tekstslide

Voorbeeld
Rens pakt zijn jas. Rens trekt zijn jas aan.

Je kunt dit korter zeggen:
Rens pakt zijn jas. Hij trekt hem aan.

Je gebruikt hij voor Rens, en hem voor zijn jas.

Slide 22 - Tekstslide

Opdracht
We maken van H4 formuleren opdracht 1 en 2.
timer
15:00
Heb je vragen? 
Steek je hand omhoog.

Slide 23 - Tekstslide

Ik kan verwijswoorden correct gebruiken.
A
Ja
B
Ik moet nog wat oefenen.
C
Nee

Slide 24 - Quizvraag

Hoe vind je zelf dat je gewerkt hebt?
A
:)
B
:|
C
:(

Slide 25 - Quizvraag

Vul op de puntjes het juiste verwijswoord in: die of dat.

Waarom ga je naar deze bakker? ... op de hoek is beter.
A
die
B
dat

Slide 26 - Quizvraag

Welke verwijswoorden horen in deze zin? 
Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.
Het drumstel is van Davids vader, 

maar ________ gebruikt ________ niet meer.
deze
die
dit
dat
hij
zij
het
ze

Slide 27 - Sleepvraag

Welke verwijswoorden horen in deze zin? 
Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.
‘Wil je ________ naar de glasbak brengen?’, vraagt Ryan,

terwijl ________ de lege flessen aan Luuk geeft.
deze
die
dit
dat
hij
zij
het
ze

Slide 28 - Sleepvraag

Welke verwijswoorden horen in deze zin? 
Sleep de verwijswoorden naar de goede plaats.
Vera doet het trucje voor.    ________  zegt:

‘Zo moet je ________ doen.’
deze
die
dit
dat
hij
zij
het
ze

Slide 29 - Sleepvraag