Thema 3, week 2 Les 9 letterlijk en figuurlijk
1 / 37
Lesduur is: 15 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Tekstslide
Slide 5 - Tekstslide
Slide 6 - Video
Slide 7 - Tekstslide
Slide 8 - Tekstslide
Slide 9 - Tekstslide
Slide 10 - Tekstslide
het jongetje trekt een zuur gezicht.
Wat betekent het woord zuur ?
A
blij
B
ontevreden
C
gek
D
grappig
Slide 11 - Quizvraag
het jongetje trekt een zuur gezicht.
Hoe is het woord zuur gebruikt?
A
letterlijk
B
figuurlijk
Slide 12 - Quizvraag
Zij zijn dikke vrienden van elkaar.
Wat betekent dikke in deze zin?
A
hele verre
B
hele lange
C
hele goede
D
hele oude
Slide 13 - Quizvraag
Zij zijn dikke vrienden van elkaar.
Hoe het woord dikke gebruikt?
A
letterlijk
B
figuurlijk
Slide 14 - Quizvraag
Mijn maag knort van de honger.
Wat betekent knort in deze zin?
A
krimpt
B
is klein
C
is vol
D
maakt geluid
Slide 15 - Quizvraag
Mijn maag knort van de honger.
Hoe wordt het woord knort gebruikt?
A
letterlijk
B
figuurlijk
Slide 16 - Quizvraag
wat is ons lesdoel?
Slide 17 - Open vraag
Slide 18 - Tekstslide
Slide 19 - Video
Fien trekt haar nieuwe schoenen aan.
A
letterlijk
B
figuurlijk
Slide 20 - Quizvraag
Fien trekt haar stoute schoenen aan.
A
letterlijk
B
figuurlijk
Slide 21 - Quizvraag
Fien trekt haar stoute schoenen aan.
Welk woord is figuurlijk gebruikt?
A
Fien
B
trekt
C
stoute
D
schoenen
Slide 22 - Quizvraag
Hayley schilt een appel.
A
Letterlijk taalgebruik
B
Figuurlijk taalgebruik
Slide 23 - Quizvraag
Met jou heb ik nog een appeltje te schillen!
A
letterlijk taalgebruik
B
figuurlijk taalgebruik
Slide 24 - Quizvraag
Ik vond het beregezellig bij jullie!
A
Letterlijk
B
Figuurlijk
Slide 25 - Quizvraag
Dylano is een boom van een vent.
A
letterlijk
B
figuurlijk
Slide 26 - Quizvraag
Dylano is een boom van een vent.
Welk woord is figuurlijk gebruikt?
A
Dylano
B
boom
C
vent
Slide 27 - Quizvraag
Wie zegt een figuurlijke zin?
A
B
C
Slide 28 - Quizvraag
Dylano klimt in een grote boom.
A
letterlijk
B
figuurlijk
Slide 29 - Quizvraag
Zij is het zonnetje in huis.
A
letterlijk
B
figuurlijk
Slide 30 - Quizvraag
Zij komt altijd blij thuis
A
letterlijk
B
figuurlijk
Slide 31 - Quizvraag
De meester struikelde over zijn veter.
A
letterlijk
B
figuurlijk
Slide 32 - Quizvraag
Welke zin is figuurlijk?
A
Hij werkt als een paard.
B
Hij rijdt op zijn paard.
Slide 33 - Quizvraag
Welke zin is letterlijk?
A
Hij zaagt de plank.
B
Hij slaat de plank mis.
Slide 34 - Quizvraag
Welke zin is figuurlijk?
A
Ik kan geen goede knoop maken.
B
Ik kan er geen touw aan vastknopen.
Slide 35 - Quizvraag
'Mijn moeder kookt van woede.'
Welk woord is figuurlijk gebruikt?
Welk woord is figuurlijk gebruikt?
A
kookt
B
moeder
C
woede
