65. Blok 8, week 2 Les 9 beeldspraak

Welke zin bevat beeldspraak?
A
Welke spullen zitter en in je tas?
B
Je tas is zo licht als een veertje!
C
Volgens mij ben jij je boeken vergeten!
1 / 40
volgende
Slide 1: Quizvraag
SpellingBasisschoolGroep 7,8

In deze les zitten 40 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

Welke zin bevat beeldspraak?
A
Welke spullen zitter en in je tas?
B
Je tas is zo licht als een veertje!
C
Volgens mij ben jij je boeken vergeten!

Slide 1 - Quizvraag










Doel: het verschil tussen letterlijk en figuurlijk leren.


"André heeft vaak ochtenddienst, daarom gaat hij altijd met de kippen op stok."
Beeldspraak

Slide 2 - Tekstslide

BEELDSPRAAK IS FIGUURLIJK TAALGEBRUIK

Beeldspraak betekent dat je iets uitlegt met een beeld.
Je gebruikt dan woorden die je niet letterlijk, maar figuurlijk bedoelt.

Slide 3 - Tekstslide

lesdoel
Ik weet wat beeldspraak is.
Beeldspraak is figuurlijk taalgebruik. Je gebruikt een beeld om iets te vertellen.

Slide 4 - Tekstslide

Wat is beeldspraak?
‘David was zo moe als een hond. Hij lag ziek op bed. Opeens kwam zijn moeder binnen. Hij schrok zich een hoedje!’

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

LETTERLIJK


- precies zoals het geschreven is

FIGUURLIJK


- bij wijze van spreken


- er wordt iets anders bedoeld dan er eigenlijk staat


- ook wel beeldspraak genoemd

Slide 7 - Tekstslide

Helaas kwam er geen kip naar de gratis tennisles


LETTERLIJK

Er kwamen geen kippen naar de gratis tennisles



Helaas kwam er geen kip naar de gratis tennisles


FIGUURLIJK

Er kwam helemaal niemand naar de gratis tennisles

Slide 8 - Tekstslide

Leg in je eigen woorden uit wat beeldspraak is.





















































Slide 9 - Open vraag

'Mijn maag knort van de honger.'

Welk woord is figuurlijk gebruikt?





























































































































































































































































































A
maag
B
knort
C
honger

Slide 10 - Quizvraag

Fien trekt haar nieuwe schoenen aan.
A
letterlijk
B
figuurlijk

Slide 11 - Quizvraag

Dylano is een boom van een vent.
A
letterlijk
B
figuurlijk

Slide 12 - Quizvraag

Zij is het zonnetje in huis.
A
letterlijk
B
figuurlijk

Slide 13 - Quizvraag

De meester struikelde over zijn veter.
A
letterlijk
B
figuurlijk

Slide 14 - Quizvraag

Welke zin is figuurlijk?
A
Hij werkt als een paard.
B
Hij rijdt op zijn paard.

Slide 15 - Quizvraag

Welke zin is figuurlijk?
A
Hij draagt de plank.
B
Hij slaat de plank mis.

Slide 16 - Quizvraag

Welke zin is figuurlijk?
A
Ik kan geen goede knoop maken.
B
Ik kan er geen touw aan vastknopen.

Slide 17 - Quizvraag

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

spreekwoord
uitdrukking

Slide 21 - Tekstslide

ik voel me doodziek
A
letterlijk
B
figuurlijk

Slide 22 - Quizvraag

"Het regent pijpenstelen".
A
Letterlijk
B
Figuurlijk

Slide 23 - Quizvraag

Je hebt een grote mond.
Dat is:
A
letterlijk
B
figuurlijk

Slide 24 - Quizvraag

Slide 25 - Tekstslide

Slide 26 - Tekstslide

Bevat deze zin beeldspraak?
A
ja
B
nee

Slide 27 - Quizvraag

Bevat deze zin beeldspraak?
A
ja
B
nee

Slide 28 - Quizvraag

Bevat deze zin beeldspraak?
A
ja
B
nee

Slide 29 - Quizvraag


In welke zin staat beeldspraak?
A
In de mand zitten lekkernijen.
B
De zak is zo lek als een mandje.
C
Mijn vader draagt een zware zak.

Slide 30 - Quizvraag

Welke zin bevat beeldspraak?
A
Je lacht nooit als ik een grapje maak.
B
Ik kan haar tanden goed zien als ze lacht.
C
Hij lacht als een boer met kiespijn.

Slide 31 - Quizvraag

Welke zin bevat beeldspraak?
A
Het heeft vannacht gestormd.
B
Veel bomen zijn omgewaaid.
C
Hoorde jij ook de wind huilen?

Slide 32 - Quizvraag

Welke zin bevat beeldspraak?
A
De weerman zegt dat het vandaag gaat regenen.
B
Mijn gevoel zegt dat het wel zal meevallen.
C
Papa denkt dat het de hele dag droog blijft.

Slide 33 - Quizvraag

Maak de uitdrukking af:

Moeder is zo trots als een __
A
os
B
koe
C
pauw

Slide 34 - Quizvraag

Maak de uitdrukking af:

Hij schrok zich een ....
A
hoedje
B
haantje
C
hemeltje

Slide 35 - Quizvraag

Maak de uitdrukking af:

Een appeltje voor de .....
A
eten
B
dorst
C
trek

Slide 36 - Quizvraag

Maak de uitdrukking af:

Een oogje in het zeil .....
A
houden
B
geven
C
varen

Slide 37 - Quizvraag

Maak de uitdrukking af:

Iets uit je duim ......
A
kennen
B
geven
C
zuigen

Slide 38 - Quizvraag

Maak de uitdrukking af:

Doen alsof je neus ......
A
snuit
B
kriebelt
C
bloedt

Slide 39 - Quizvraag

Aan het werk
7: Taal Blok 8, week 2, Les 9
Begin bij opgave 1 0
Maak alle opgaven
10 x plussen

8: Taal Blok 8, week 2, Les 10
30 x plussen of werkpakket



Slide 40 - Tekstslide