* voornaamwoorden in een zin herkennen en benoemen.
timer
10:00
1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1
In deze les zitten 14 slides, met tekstslides.
Lesduur is: 60 min
Onderdelen in deze les
Lesplanning
* stillezen in je leesboek
* terugblik vorige les
* theorie par. D voornaamwoorden
* oefeningen
Lesdoel
Aan het eind van de
les kan/weet ik:
* voornaamwoorden in een zin herkennen en benoemen.
timer
10:00
Slide 1 - Tekstslide
Steek het aantal vingers op dat correspondeert met het juiste antwoord.
Welke uitspraak over werkwoorden is waar?
Elke zin bevat een hulpwerkwoord.
Hulpwerkwoorden kunnen zowel in een werkwoordelijk gezegde als in een naamwoordelijk gezegde voorkomen.
In een naamwoordelijk gezegde is de persoonsvorm altijd het koppelwerkwoord.
In een zin kan én een koppelwerkwoord én een zelfstandig werkwoord voorkomen.
Slide 2 - Tekstslide
Steek het aantal vingers op dat correspondeert met het juiste antwoord.
Met wat voor speelgoed zouden kinderen in de middeleeuwen gespeeld hebben?
Welk woordsoort is 'zouden'?
hww
kww
zww
Slide 3 - Tekstslide
Steek het aantal vingers op dat correspondeert met het juiste antwoord.
Wat is zo’n toets Engels toch altijd lastig!
Welk woordsoort is 'is'?
hww
kww
zww
Slide 4 - Tekstslide
Schrijf op in je schrift
Wat zijn zelfstandig naamwoorden?
Hoe herken je deze?
timer
1:00
Slide 5 - Tekstslide
Voornaamwoorden
Par. D
Slide 6 - Tekstslide
Voornaamwoorden
Vervangen zelfstandige naamwoorden.
Verwijzen naar personen, dieren, dingen of begrippen.
Slide 7 - Tekstslide
Keuze; zelfstandig of samen
1. Pak de theorie erbij (HB blz. 178-179) en maak opdracht 2 t/m 9 in stilte. Weet je een antwoord niet, dan kijk je eerst bij de theorie en als je het dan nog niet weet, sla je deze vraag over.
2. Luister naar de uitleg en maak aantekeningen. We starten dan ook gezamenlijk met de opdrachten.
Slide 8 - Tekstslide
Persoonlijk voornaamwoord (pers.vnw)
Is onderwerp of voorwerp (lv / mv) in de zin.
Zij hebben ons opgehaald.
Slide 9 - Tekstslide
Bezittelijk voornaamwoord (bez.vnw)
Geeft aan wie de bezitter van iets is.
Waar heb je jouw jas gelaten? En waar is de mijne?
Slide 10 - Tekstslide
Wederkerend voornaamwoord (wed.vnw)
Verwijst terug naar het onderwerp.
Hij verheugt zich op het weekend.
Slide 11 - Tekstslide
Wederkerig voornaamwoord (wederkerig vnw)
Geeft aan dat de actie of toestand wederzijds is.
Suus en Jack geven elkaar een hand.
-> elkaar, elkander, mekaar
Slide 12 - Tekstslide
Opdracht
Par. D voornaamwoorden
maak opdr. 2 t/m 9
Je mag zachtjes met elkaar overleggen. Als jullie er samen niet uitkomen, steek je je hand omhoog.