In 1815 werd Nederland samen met België een constitutionele monarchie.
De koning was het staatshoofd én de regeringsleider.
Vertegenwoordigers van het volk zaten in het parlement (Staten-Generaal) dat bestond uit twee groepen:de Eerste Kamer en de Tweede Kamer.
In 1848 kwam onder koning Willem II een nieuwe grondwet met nieuwe grondrechten. Nederland kreeg een parlementair stelsel.
De burgers kozen de Tweede Kamer en de Provinciale Staten. De Provinciale Staten kozen de Eerste Kamer.
De koning bleef het staatshoofd, maar de minister-president werd de regeringsleider.
De gezamenlijke ministers noemen we het kabinet of de ministerraad.