Je kunt Omschrijven wanneer organismen tot één soort behoren.
Je kunt beschrijven wat de evolutietheorie inhoudt en hoe geslachtelijke voortplanting, mutatie en natuurlijke selectie bijdragen aan het ontstaan van nieuwe rassen en soorten.
Slide 3 - Tekstslide
Begrippen 3.6
Soort
Ras
Evolutietheorie
Milieu
Natuurlijke selectie
Slide 4 - Tekstslide
Leerdoelen 3.7
Je kunt toelichten wat fossielen hebben bijgedragen aan de evolutietheorie.
Je kunt toelichten dat overeenkomsten in de bouw van organen, de bouw van cellen en de samenstelling van stoffen in cellen duiden op verwantschap.
Slide 5 - Tekstslide
Fossielen
Fossielen zijn versteende overblijfselen van organismen of afdrukken van organismen in gesteenten.
Van de meeste soorten organismen komen fossielen alleen voor in gesteentelagen van een bepaalde ouderdom.
Dit betekent dat die soorten organismen alleen in die periode geleefd hebben.
Uit fossielen blijkt dat in de geschiedenis van de aarde soorten zijn ontstaan, zijn veranderd en/of weer zijn verdwenen.
Slide 6 - Tekstslide
Verwantschap
Tijdens de ontwikkeling van het leven op aarde zijn allerlei soorten organismen ontstaan.
Soorten die een gemeenschappelijke voorouder hebben, vertonen verwantschap.
Biologen zoeken naar verwantschap door te kijken naar overeenkomsten in:
De bouw van organen
De processen in cellen
De samenstelling van stoffen in cellen
Slide 7 - Tekstslide
De bouw van organen
In de afbeelding zie je skeletten van ledematen.
Je ziet dat de bouw erg veel op elkaar lijkt.
Waarschijnlijk hebben deze diersoorten een gemeenschappelijke voorouder gehad.
Door aanpassingen aan het milieu hebben de ledematen verschillende functies gekregen met een daarbij passende vorm.
Het kan ook andersom. Bij verschillende soorten die in hetzelfde milieu leven, kunnen organen met dezelfde functie ontstaan. Zoals vleugels.
Slide 8 - Tekstslide
Slide 9 - Tekstslide
Slide 10 - Tekstslide
Bouw: rudimentaire organen
Een slang en een walvis hebben geen poten. Toch hebben sommige reuzenslangen en walvissen nog 'resten' van poten in hun skelet.
Door aanpassing aan het milieu kunnen bepaalde organen niet meer nodig zijn.
Deze organen kunnen na een hele lange tijd verdwijnen. De resten of overblijfselen ervan noem je rudimentaire organen.
Bij de mens zijn de staartwervels rudimentair.
Rudimentaire organen zijn een bewijs dat verschillende soorten organismen een gemeenschappelijke voorouder hebben.
Slide 11 - Tekstslide
Slide 12 - Tekstslide
Processen in cellen
In cellen vinden processen plaats zoals celdeling en verbranding.
Bij bijna alle organismen lopen deze processen op dezelfde manier.
Ook deze overeenkomst is een bewijs voor verwantschap.
Slide 13 - Tekstslide
Stoffen in cellen
De samenstelling van stoffen bij organismen kan steeds nauwkeuriger worden bepaald.
Onderzoekers hebben bijvoorbeeld de samenstelling van het DNA en van sommige eiwitten onderzocht bij verschillende soorten organismen.
Hoe meer deze stoffen bij twee soorten organismen overeenkomen, des te korter is het gelden dat hun gemeenschappelijke voorouder leefde.
Slide 14 - Tekstslide
Stambomen
Door al het DNA van organismen te vergeljken, kan een stamboom van de verwantschap worden opgesteld.
Dat noem je een evolutionaire stamboom.
In de volgende afbeelding zie je een evolutionaire stamboom van apen, leeuwen en tijgers.
Slide 15 - Tekstslide
Slide 16 - Tekstslide
Begrippen 3.7
Evolutionaire stamboom
Verwant(schap)
Slide 17 - Tekstslide
Ik kan nu
Je kunt toelichten wat fossielen hebben bijgedragen aan de evolutietheorie.
Je kunt toelichten dat overeenkomsten in de bouw van organen, de bouw van cellen en de samenstelling van stoffen in cellen duiden op verwantschap.
Slide 18 - Tekstslide
Aan het werk!
Maken opdrachten 3.7: 1, 2, 3, 5, 6, 7 en 8
Klaar?
Laten checken bij docent, bij goedkeuring nakijken.