In deze les zitten 13 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Onderdelen in deze les
Nederlands - havo
week 1
les 1
Formuleren
Slide 1 - Tekstslide
Doel van deze les:
verbanden tussen zinnen
Herhalen verwijzen signaalwoorden
Slide 2 - Tekstslide
Lesopbouw
1) Filmpje over signaalwoorden (dit filmpje duurt 2,49min, kijk dit helemaal af)
2) Vragen over het filmpje
3) Vragen waarmee je oefent met signaalwoorden en verbanden
Slide 3 - Tekstslide
Wat weet je nog over signaalwoorden en tekstverbanden?
Slide 4 - Woordweb
Slide 5 - Video
Bij verband 1 geven ze het signaalwoord "daarna" en zeggen ze dat het bij het verband "opsomming" hoort. Bij welk verband hoort "daarna" volgens je boek? (zie blz. 92)
Slide 6 - Open vraag
Er zit een fout in het filmpje, bij verband 2 geven ze een paar verkeerde signaalwoorden. Welke signaalwoorden zijn verkeerd? En bij welk verband horen die signaalwoorden wel? (tip, kijk op blz. 92 van je boek)
Slide 7 - Open vraag
Lees de twee zinnen hieronder. Voeg de zinnen samen met behulp van een verbindingswoord. Probeer zo veel mogelijk verschillende verbindingswoorden te gebruiken• Je mag de volgorde van de twee zinnen en van de woorden in de zin veranderen. • Elk verbindingswoord mag je maar één keer gebruiken.
1) Ik kleed me heel mooi aan. 2) Ik ga naar een feest.
Slide 8 - Open vraag
Op de volgende slide lees je een tekst, daarna moet je daar vragen over beantwoorden.
Slide 9 - Tekstslide
Een loopbaan als topsporter
(1) Veel jongens lijkt het geweldig om topsporter te zijn. (2) Je bent dan immers bij iedereen populair. (3) Bovendien reis je over de hele wereld om je sport te bedrijven. (4) Toch heeft topsporter zijn ook een aantal nadelen. (5) Je moet namelijk jarenlang heel hard trainen om aan de top te komen. (6) Verder moet je voor een carrière als topsporter veel laten staan. (7) Zo moet je vaak een bepaald dieet volgen. (8) En lekker laat uitgaan met je vrienden is er ook niet bij. (9) Kortom, topsporter word je bepaald niet vanzelf.
Slide 10 - Tekstslide
Je hebt tekst 1 net gelezen
Geef aan welk verband er bestaat tussen de zin en de vorige zin en aan welk signaalwoord je dat herkent. De zinnen komen uit de tekst. In zin 1 zit geen verband. Kies uit: opsomming, tegenstelling, tijd (chronologie), oorzaak-gevolg, reden, toelichting (voorbeeld), conclusie/samenvatting, voorwaarde. VB zin 2 : verband reden, signaalwoord immers
Slide 11 - Open vraag
Schrijf een tekstje van ongeveer 100 woorden over jouw favoriete feest of een ander onderwerp naar keuze. Breng met signaalwoorden verband aan tussen de zinnen.
Slide 12 - Open vraag
Wat heb je deze les geleerd? Geef antwoord in een volledige zin