Bespreken hw: mdt. XX zin 1 t/m 3
1a. miserae – bijvoeglijk - De ongelukkige zussen huilen.
1b. misere – bijwoordelijk - De zussen huilen ongelukkig.
2a. iratus – bijvoeglijk - De boze broer heeft geschreeuwd.
2b. irate – bijwoordelijk - De broer heeft boos geschreeuwd.
3a. celeres – bijvoeglijk - De snelle paarden naderden.
3b. celeriter – bijwoordelijk - De paarden naderden snel.