Grammar_ALLTenses

Please login to LessonUp
1 / 31
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

In deze les zitten 31 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Please login to LessonUp

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Grammar Tenses + Future
  • Past simple
  • Present simple
  • Present continuous
  • Past continuous                                  ---> ALL the tenses you 
  • Present perfect                                                   need to know
  • Past perfect
  • Future

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 3 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Present Simple:
De tegenwoordige tijd = (simple) present genoemd:
  • Feiten, gewoonten, dingen die we met regelmaat doen

Het hele werkwoord zonder het woord 'to' ervoor.  
LET OP!!!  Bij 'he', 'she' of 'it' is. Dan komt achter het werkwoord een '-s'.    <---  (SHIT-regel)
Ex. She lives in Amsterdam. I live in Utrecht. He goes to school. 

Vraagzin: Does she live in Amsterdam? Do I live in Utrecht?
Ontkenning: She doesn't live in Amsterdam. I do not live in Utrecht. 



Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Present Continuous:
Wanneer present continuous = iemand is nu iets aan het doen
  • Altijd t.t. werkwoord to be EN stam+ -ing
Ex. I am cooking dinner. She is eating a burger. We are watching a movie.

Vraagzin: to be EN stam+ -ing                                         Ex. Are you watching tv?
Ontkenning: to be + not EN stam+ -ing                       Ex. I am not eating a burger.

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

1. I ....... tv right now. So be silent.
A
watch
B
have watched
C
am watching
D
watches

Slide 6 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

2. Timo ...... his grandmother every weekend.
A
has visited
B
visits
C
visit
D
is visiting

Slide 7 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Past Simple:
Wanneer past simple:
  • iets in het verleden gebeurd en nu  afgelopen. (yesterday, last week, two months ago, when I was younger, in 1998)
  • een vraag  over iets dat in het verleden gebeurd is, begint met het woordje: when.

Regelmatige werkwoorden: '-ed' achter het regelmatige werkwoord te zetten. 
Onregelmatige werkwoordeneigen vorm uit je hoofd leren (tweede kolom)
Ex. I worked for Amnesty International in 2002. I wrote to you yesterday. 

Vraagzin:          did + hele werkwoord.                 Ex. Did you visit your grandmother last week?
Ontkenning didn't + hele werkwoord.             Ex. He didn't sleep well last night.

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Past Continuous:
Wanneer past continuous (when/while):
  • iemand iets in het verleden een tijdje aan het doen was
  • iets op een bepaald moment in het verleden aan de gang was 

Past continuous = was/were EN stam+ -ing              
Ex. I was working. He was dancing. They  were kissing

Vraagzin: was/were EN stam+ -ing                                  Ex. Was he dancing?
Ontkenning: was/were + not EN stam+ -ing                Ex. They were not kissing.

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

3. He ..... hard yesterday.
A
has worked
B
worked
C
is working
D
works

Slide 10 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

4. We ..... , when Patrick arrived.
A
are singing
B
has sung
C
were singing
D
have sung

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Present Perfect:
Wanneer present perfect:
  • iets in het verleden is begonnen, maar nog niet is afgelopen.
  • Iets is in het verleden gebeurd en het resultaat is nog steeds merkbaar. (since, for, just, already, yet, always, never, ever, etc.)
 
Bestaat uit: have/has + voltooid deelwoord (past participle)
Voltooid deelwoord = regelmatige werkwoorden + ed                     Ex. She has never lived in the UK. 
                                             onregelmatige werkwoorden kolom 3         Ex. The cows have given milk. 

Vraagzin: has/have + voltooid deelwoord                       Ex. Has she lived in Amsterdam since 2008?
Ontkenning: has/have + not + voltooid deelwoord     Ex. The cows have not given milk. 

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Past Perfect:
Wanneer past perfect:
  • Als iets in het verleden gebeurd is vlak voor iets anders gebeurde. (vaak in combinatie met de past simple). Wat eerder is gebeurd krijgt past perfect.

Past perfect = had + voltooid deelwoord (past participle)
Voltooid deelwoord = regelmatige werkwoorden + ed  
                                             onregelmatige werkwoorden kolom 3

Ex. When the police arrived, the thief had escaped.
       They had ridden their bikes before they met their friends.
       Before he sang a song he had played the guitar. 
       

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

5. I ........ very tired because I ....... too much.
A
had been, studied
B
has been, studied
C
was, had studied
D
was, has studied

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

6. Daniel ...... her since 2009 and they still see each other every week.
A
has known
B
is knowing
C
knew
D
had known

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

7. Bart and Dominique ..... in France since 2009.
A
work
B
are working
C
has worked
D
have worked

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Slide 17 - Video

Deze slide heeft geen instructies

Future I:
Verschillende manieren:
a. Present continuous = is/am/are + stam + -ing (e.g., We are leaving for London tommorow)
When: iets is afgesproken of geregeld, het gebeurt binnenkort (binnen één week)
b. Going tois/am/are + going to (e.g., It is going to rain soon - just look at those clouds)
When: iemand is iets van plan of je ziet aankomen dat iets zal gebeuren 

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Future II:
c. Shall of will = shall/will + hele werkwoord (e.g., You probably will not/won't meet me in London)
When
- je doet een aanbod of vraagt om raad; 
of
- je praat in het algemeen over de toekomst (geen afspraak/regeling)

LET OP!! Bij you, he/she/it and they only  WILL
In vraagzinnen met I and we always use SHALL

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Future III:
d. Present Simple = hele werkwoord zonder to (+ -s for he/she/it; e.g., My train leaves in an hour).
When: dienstregeling, rooster of programma dat op een vaste datum plaatsvindt.

IMPORTANT: After hope(s) you use shall/will + hele werkwoord (or may/can/must) -> Robin hopes he will see Gwen again.

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

8. Lisa has sold her bike. She ____________ a car.
A
buys
B
shall buy
C
is going to buy
D
is buying

Slide 21 - Quizvraag

Lisa is iets van plan.
9. The park __________ at 10 am daily.
A
is going to open
B
opens
C
shall open
D
is opening

Slide 22 - Quizvraag

Dienstregeling/vaste tijden.
10. ________ it rain tomorrow?
A
does it rain
B
will it rain
C
is it going to rain
D
shall it rain

Slide 23 - Quizvraag

Algemeen over de toekomst. Staat niet vast.

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

BREAK

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Press Conference
It is up to you to ask me questions in English.

In pairs, think of at least three questions you would like to ask me.
You have 2-3 min.

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Press Conference
Introduce yourself:
1. State your name.
2. State who you work for (a magazine/vlog/newspaper) by using your hobby or interest.

For example: "Hi, my name is John from The Soccer Magazine, I would like to ask you..."

Slide 28 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 29 - Link

Deze slide heeft geen instructies

Homework:
Study: Vocab A 
To do: Stepping Stones (Theme 4) ex. 1 t/m 8
              CITO VWO2014 Tijdvak 2 ex. 1 t/m 21

Slide 30 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 31 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies