Zinsontleding
1 / 13
Lesduur is: 30 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Typ de persoonsvorm:
Jelle springt op de trampoline.
Jelle springt op de trampoline.
Slide 2 - Open vraag
Slide 3 - Tekstslide
Wat is het onderwerp in deze zin:
Jip zit in de rode auto.
Jip zit in de rode auto.
A
rode
B
auto
C
Jip
D
de
Slide 4 - Quizvraag
Slide 5 - Tekstslide
Wat is het gezegde?
Mijn zusje heeft haar been gebroken.
Mijn zusje heeft haar been gebroken.
A
Mijn zujes
B
heeft gebroken
C
haar been
D
gebroken
Slide 6 - Quizvraag
Slide 7 - Tekstslide
Onderwerp:
Wij zitten op de bank.
Wij zitten op de bank.
A
bank
B
zitten
C
op
D
wij
Slide 8 - Quizvraag
Persoonsvorm:
De slager bereidt het vlees.
De slager bereidt het vlees.
A
bereidt
B
het vlees
C
de slager
Slide 9 - Quizvraag
Onderwerp:
Mijn opa heeft het huis geverfd.
Mijn opa heeft het huis geverfd.
A
opa
B
het huis
C
mijn opa
D
geverfd
Slide 10 - Quizvraag
Gezegde:
De juf heeft een leuke vakantie gehad.
De juf heeft een leuke vakantie gehad.
A
De juf
B
leuke vakantie
C
heeft gehad
D
heeft
Slide 11 - Quizvraag
Gezegde:
Wij zijn naar de dierentuin geweest.
Wij zijn naar de dierentuin geweest.
A
Wij
B
zijn geweest
C
geweest
D
de dierentuin
Slide 12 - Quizvraag
Persoonsvorm:
De oude man gaat elke zaterdag naar de kapper.
De oude man gaat elke zaterdag naar de kapper.
A
gaat
B
de oude man
C
de kapper
D
elke zaterdag
