In deze les zitten 31 slides, met tekstslides en 1 video.
Lesduur is: 30 min
Onderdelen in deze les
Hoofdstuk 2
Geld genoeg?
2.1 Budgetteren kun je leren?
2.1 Welke inkomsten en uitgaven heb je? (BB)
2.2 Geld moet rollen (BB 2.3)
2.3 Ga je sparen of beleggen?
2.2 Hou jij het overzicht (BB)
2.4 Wie leent, maakt schulden
Slide 1 - Tekstslide
Wanneer noemen we iets schaars in de ecnomie?
Slide 2 - Tekstslide
Wat is het tegenovergestelde van schaars?
Slide 3 - Tekstslide
Wat is welvaart ook alweer?
Slide 4 - Tekstslide
Wat is inflatie?
Oorzaken?
Gevolgen?
Slide 5 - Tekstslide
Wat is koopkracht?
De hoeveelheid goederen en diensten die je met je inkomen kunt kopen.
Slide 6 - Tekstslide
Waarom kunnen we niet alles maar kopen en alles maar doen?
Slide 7 - Tekstslide
Wat gaan we doen vandaag?
Huiswerk bespreken
Leerdoelen paragraaf 2.2
Instructie 2.2
Aan de slag met paragraaf 2.2
Evaluatie van de leerdoelen
Afsluiten
Slide 8 - Tekstslide
Slide 9 - Tekstslide
Leerdoelen van 2.2 KB
Na deze les kan ik...
...aangeven op welke manieren je geld kunt gebruiken
... uitleggen welke manieren van betalen veel voorkomen
... aangeven hoe banken bemiddelen bij vraag naar en aanbod van geld
... uitleggen hoe de ECB de waarde van de euro bewaakt
Slide 10 - Tekstslide
Leerdoelen van 2.2 BB
Na deze les kan ik...
.. de drie functies welke geld kan hebben aangeven
... aangeven op welke manieren je kunt betalen
... de redenen om te sparen die er zijn aangeven
... rente berekenen
Slide 11 - Tekstslide
Gebruik van geld
Drie functies van geld;
Ruilmiddel, als je iets koopt
Rekenmiddel, als je de waarde van iets moet berekenen
Spaarmiddel, geld opzij zetten voor later
Slide 12 - Tekstslide
Hoe kan ik betalen?
contant (Chartaal geld)
muntgeld en papiergeld
elektronisch (Giraal geld)
contactloos met pinpas, telefoon of smartwatch
online overmaken (bank-app, iDEAL, Tikkie)
creditcard
Slide 13 - Tekstslide
Voor- en nadelen
Elektronisch betalen is:
veiliger, schoner, makkelijker dan betalen met contant geld.
Bij elektronisch betalen geef je gemakkelijk te veel geld uit.
Check daarom regelmatig je saldo = het bedrag op je bankrekening.
Slide 14 - Tekstslide
Geld tekort
Als uit je begroting blijkt dat je meer inkomsten hebt dan uitgaven dan heb je een begrotingsoverschot. Zijn je uitgaven hoger dan je inkomsten dan heb je een begrotingstekort.
Slide 15 - Tekstslide
Saldo berekenen
Creditsaldo: saldo hoger dan € 0
Debetsaldo: saldo lager dan € 0, je staat rood
Berekenen van een nieuw saldo:
Nieuw saldo = oud saldo + inkomsten - uitgaven
Slide 16 - Tekstslide
Welke redenen kun je hebben om te sparen?
Voor een doel, om na een tijd iets duurs te kopen
Voor de rente, wanneer de rente laag is zullen er weinig mensen sparen
Uit voorzorg, voor onverwachte uitgaven
Slide 17 - Tekstslide
Slide 18 - Tekstslide
Slide 19 - Tekstslide
Koopkracht van je spaartegoed?
Dit is afhankelijk van de rente en de inflatie
Nominale rente
Reeële rente
Waarmee de bank rekent, je spaarrekening neemt hierdoor toe!
Nominale rente gecorrigeerd met de inflatie
Slide 20 - Tekstslide
Samen rekenen
Basis opdracht 4, 7, 8 en 9
Kader opdracht 5, 6
Basis kan zelfstandig verder met 2.2
Slide 21 - Tekstslide
Slide 22 - Video
Slide 23 - Tekstslide
De rol van de bank
Banken bemiddelen tussen het aanbod van geld en de vraag naar geld.
De rente bij lenen is hoger dan de rente bij sparen. Het verschil tussen deze rentes is winst voor de bank. (rente is de prijs)
Aanbod van geld
komt van spaarders, de bank betaalt rente als vergoeding
Vraag naar geld
komt van gezinnen en bedrijven
die geld willen lenen, zij betalen rente.
Slide 24 - Tekstslide
Wat doet de ECB?
De ECB (Europese Centrale Bank) is de centrale bank voor de eurozone.
De ECB bepaalt de basisrente.
Is de rente hoog, dan sparen we meer en lenen we minder.
->We geven dan minder uit.
Is de rente laag, dan sparen we minder en lenen we meer.
->We geven dan meer uit.
Met de basisrente houdt de ECB de inflatie onder controle.
Als de inflatie hoger is dan je loonstijging, dan daalt je koopkracht.
Slide 25 - Tekstslide
Wat kan de ECB doen?
Met de basisrente houdt de ECB de inflatie onder controle.
Als de inflatie hoger is dan je loonstijging, dan daalt je koopkracht.
Slide 26 - Tekstslide
Slide 27 - Tekstslide
Zijn er nog vragen?
Slide 28 - Tekstslide
Werk de rest van de tijd aan de opdrachten van 2.2
Ben je eerder klaar en vind je het rekenen nog lastig? Kijk dan op bladzijde 64 en 65.
Slide 29 - Tekstslide
Leerdoelen van vandaag:
Ik kan de drie spaarmotieven noemen en herkennen.
Ik kan de enkelvoudige rente berekenen.
Ik kan de samengestelde rente berekenen.
Ik weet wat het gevolg van inflatie is voor mijn spaargeld.