Examentraining 2 artikel

Examentraining
Lesdoel:
--> Nogmaals oefen en met een schrijfopdracht
--> De meest voorkomende vragen gaan we nog eens bij langs.
--> Ontdek waarom je een vraag goed of fout beantwoordt
1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo b, kLeerjaar 4

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Examentraining
Lesdoel:
--> Nogmaals oefen en met een schrijfopdracht
--> De meest voorkomende vragen gaan we nog eens bij langs.
--> Ontdek waarom je een vraag goed of fout beantwoordt

Slide 1 - Tekstslide

2 opdrachten:
1. Je gaat een artikel schrijven (ooit gedaan in klas 3 ... )

2. Je gaat bijhouden hoe lang je over de schrijfopdracht doet. Deze timer duurt 25 minuten!

Slide 2 - Tekstslide

timer
25:00

Slide 3 - Tekstslide

Tijd om na te kijken!!
--> Wissel je artikel met die van je buurman. 
--> Pak een andere kleur pen/stift
--> Kijk het artikel na op de volgende 3 onderdelen en schrijf het totaal aantal punten op:

Slide 4 - Tekstslide

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

De tekst begint met een vetgedrukte inleiding. Wat is het doel van deze inleiding?

Slide 8 - Tekstslide

De tekst begint met een vetgedrukte inleiding. Wat is het doel van deze inleiding?
A
een indruk geven van wat het onderwerp van de tekst is
B
een persoonlijke mening geven over het onderwerp
C
een samenvatting geven van de rest van het artikel
D
een uitleg geven over de achtergrond van het onderwerp

Slide 9 - Quizvraag

"Er zijn honden-, paarden-, ja zelfs haaienfluisteraars, maar er is maar één persoon op aarde die naar de naam orkafluisteraar luistert." (alinea 1)

Wat maakt de schrijver met deze zin duidelijk?
A
er zijn mensen die met honden, paarden en haaien kunnen communiceren
B
het is bijzonder moeilijk om dierenfluisteraar te worden
C
het is uniek dat een persoon met orka's kan communiceren
D
iemand die met orka's communiceert, noemt je een rokafluisteraar

Slide 10 - Quizvraag

Welk kopje past het beste boven alinea 2?

Slide 11 - Tekstslide

Welk kopje past het beste boven alinea 2?
A
beroemde dierenliefhebbers
B
het omgaan met orka's
C
nieuwsgierige orka's
D
Roberto Bubas

Slide 12 - Quizvraag

"Het moet natuurlijk geen circus worden." (alinea 4). Wat maakt de schrijver met deze zin duidelijk?

Slide 13 - Tekstslide

De schrijver maakt duidelijk dat het NIET de bedoeling is
A
dat communicatie met orka's een toeristische attractie wordt
B
dat toeristen het natuurreservaat in het orkaseizoen bezoeken
C
om orka's namen te geven en tussen hen in te kajakken
D
om orka's te vangen en in gevangenschap kunstjes te laten doen

Slide 14 - Quizvraag

Wat is het doel van deze tekst?

Slide 15 - Tekstslide

Wat is het doel van deze tekst?
De lezer
A
aanzetten tot het bezoeken van het schiereiland Valdes
B
amuseren met een leuke tekst over het leven van orka's
C
informeren over hoe Bubas met orka's communiceert
D
waarschuwen tegen het omgaan met dieren in het wild

Slide 16 - Quizvraag

Kijken en luisteren
Je gaat kijken en luisteren naar een fragment uit het programma 'Keuringsdienst van Waarde' van de omroep KRO-NCRV. In het programma gaat men op onderzoek uit naar kaas.

De cameraman zoomt in op de kazen die op de tafel liggen.
Welke uitspraak past het beste?

Slide 17 - Tekstslide

De cameraman zoomt in op de kazen die op de tafel liggen. Welke uitspraak past het beste?
Dit gebeurt
A
om de kwaliteit van de kaas te benadrukken
B
om het verschil te laten zien tussen kaas verpakt in papier en in plastic
C
om te laten zien dat deze kaas in Nederland het meest verkocht wordt
D
om zo de nadruk op de ingredientenlijst op de verpakking te leggen

Slide 18 - Quizvraag

In het fragment hoor je een medewerker van het programma bellen met tweemedewerkers van de klantenservice van twee supermarkten.
Wat kun je opmaken uit de antwoorden van deze twee medewerkers?
A
dat het blijkbaar regiogebonden is of er veel smaakverschil tussen tussen kazen zit
B
dat je als medewerker geen kennis van de producten hoeft te hebben
C
dat zij als personeel van een supermarkt bepaalde bedrijfsinformatie niet mogen geven
D
dat zij geen idee hebben hoe de smaakverschillen tussen kazen zijn ontstaan

Slide 19 - Quizvraag

Kijken en luisteren
De presentatrice Marijn Frank loopt samen met Peter van der Voort door de boerderij.
Waarvan probeert Peter haar te overtuigen?


Slide 20 - Tekstslide

Waarvan probeert Peter haar te overtuigen?

Van het feit dat
A
er geen smaakverschil zit tussen kaas van de supermarkt en die van de kaasboer
B
het tijdstip van melken de smaak van de kaas bepaalt
C
het voor de gezondheid beter is om kaas te pasteuriseren
D
je met rauwe melk pas echt de lekkere smaak aan kaas geeft

Slide 21 - Quizvraag

"Dat kan toch helemaal niet", zegt de interviewer aan het einde van het fragment.

Waarom zegt hij dit?
A
Hij toont hiermee aan dat hij het verhaal dat Betty vertelt, in twijfel trekt
B
Hij laat hiermee zien dat hij het heel gek vindt dat de prijs van de supermarktkaas zo laag is
C
Hij laat hiermee merken dat hij niet goed begrijpt wat Betty net heeft uitgelegd
D
Hij uit hiermee zijn boosheid, omdat er consumenten zijn die weinig geld over hebben voor goede kaas

Slide 22 - Quizvraag

Advertentie
In de advertentie zie je de afbeelding van een ei op een weegschaal.
Wat heb je nodig om te begrijpen wat dit ei met de weegschaal te maken heeft?

Slide 23 - Tekstslide

Wat heb je nodig om te begrijpen wat dit ei met de weegschaal te maken heeft?
A
Alleen de tekst boven de afbeelding
B
de tekst boven de afbeelding en de site www.eiloveyou.nl
C
de tekst boven en onder de afbeelding en de naam van het Productschap
D
Niets, de afbeelding van het ie op de weegschaal is voldoende

Slide 24 - Quizvraag

In de advertentie zie je een afbeelding van ei op een weegschaal.

Wat is de bedoeling van deze afbeelding?
A
de aandacht van de lezer trekken
B
de inhoud van de tekst verduidelijken
C
de lezer aansporen om eieren voor gebruik eerst te wegen
D
de lezer noodzakelijke informatie verschaffen

Slide 25 - Quizvraag

Leestekst
De tekst begint met een vetgedrukte inleiding.
Wat is het doel van deze inleiding?

Slide 26 - Tekstslide

Wat is het doel van deze inleiding?
A
de aandacht van de lezer trekken met een leuk verhaaltje
B
een indruk geven van wat het onderwerp van de tekst is
C
een persoonlijke mening geven over het tekstonderwerp
D
iets vertellen over de opbouw van de tekst

Slide 27 - Quizvraag

In een tekst kunnen feiten, meningen van anderen en de mening van de schrijver staan. Wat tref je aan in alinea 4?

Slide 28 - Tekstslide

In een tekst kunnen feiten, meningen van anderen en de mening van de schrijver staan. Wat tref je aan in alinea 4?
A
alleen feiten
B
alleen feiten en de mening van de schrijver
C
alleen feiten en de mening van iemand anders
D
feiten en de mening van de schrijver en de mening van iemand anders

Slide 29 - Quizvraag

Wat is het verband tussen alinea 5 en 6?

Slide 30 - Tekstslide

Wat is het verband tussen alinea 5 en 6?
A
Alinea 5 en 6 vormen een opsomming
B
Alinea 5 en 6 vormen een tegenstelling
C
Alinea 6 geeft een nadere uitwerking van wat er in 5 wordt verteld
D
Alinea 6 geeft een waarschuwing bij wat er in 5 wordt verteld

Slide 31 - Quizvraag

Laatste zeg????

Slide 32 - Open vraag