v1 - start grammatica woordsoorten



Welkom!


Pak je spullen:
  • lesboek + schrift
  • pen of potlood
  • je eigen leesboek

1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1

In deze les zitten 19 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 100 min

Onderdelen in deze les



Welkom!


Pak je spullen:
  • lesboek + schrift
  • pen of potlood
  • je eigen leesboek

Slide 1 - Tekstslide

Grammatica - woordsoorten
De komende periode gaan we aan de slag met grammatica
we leren over diverse woordsoorten

Je gaat leren over:
  • zelfstandige naamwoorden en lidwoorden
  • bijvoeglijk naamwoord
  • persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord
  • voorzetsels en bijwoordelijke bepaling


Slide 2 - Tekstslide

Lesdoelen
Aan het einde van deze periode:
  • kun je elk woord in een zin benoemen

Aan het einde van deze les:
  • herken je zelfstandig naamwoorden, lidwoorden én bijvoeglijk naamwoorden,
  • kun je uitleggen hoe je deze woordsoorten in een zin kunt onderscheiden,
  • en kun je zelf zinnen creëren met deze woordsoorten.

Slide 3 - Tekstslide

Even denken
Weten jullie het nog?


De flof wufte zijn frimse fruim. 

Slide 4 - Tekstslide

Even denken
Weten jullie het nog?


De jongen pakte zijn gele tas.

Slide 5 - Tekstslide

Grammatica
Om een taal te begrijpen is het nuttig om inzicht te hebben in taal. Er zijn bepaalde regels. Die regels noemen we grammatica

Stel je voor dat je alleen woorden gebruikt om je uit te drukken. 

Het combineren van woorden helpt je uit te drukken wat je wilt zeggen. Zo ontstaan korte zinnen.

Die zinnen kun je uitbreiden. Hier gebruik je een grammatica voor. 

Slide 6 - Tekstslide

Zinsontleding

Je kunt een zin in stukken hakken. 
Elk stuk heeft een andere functie in de zin.

Ik ga naar de supermarkt.
Ik -> wie doet iets?
ga -> wat wordt er gedaan?
naar de supermarkt -> waar is het?
Woordsoorten

Een zin bestaat uit verschillende soorten woorden. 

Elk woord in de zin geven we een andere naam. 
We noemen dit ook wel taalkundig ontleden. 


Slide 7 - Tekstslide

Aan de slag!
Maak groepjes van 4 á 5 personen.
Elk groepje krijgt een stapel met kaartjes. 

Welke woorden horen bij elkaar? En waarom?
Probeer dezelfde soorten woorden te sorteren. 

Klaar? Kijk of je de juiste zinnen kunt vormen!

timer
10:00

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Even denken!
  • Lidwoorden
Welke lidwoorden ken je? 

  • Zelfstandig naamwoorden
Denk goed na! Waar denk je hierbij aan? 

  • Bijvoeglijk naamwoorden
Ook hier. Wat zijn dit? Misschien kunnen jullie al voorbeelden noemen?
timer
3:00

Slide 10 - Tekstslide

Lidwoorden
Je kent drie lidwoorden:
  • de 

Een lidwoord komt altijd voor een zelfstandig naamwoord.
Er zijn bepaalde en onbepaalde lidwoorden
Bepaald = de + het. Geven iets aan dat duidelijk is.
Onbepaald = een. Geven iets algemeens aan. 
Let op! Niet altijd is het een lidwoord: Het is koud buiten, want het sneeuwt. 
  • een
  • het 

Slide 11 - Tekstslide

Zelfstandig naamwoord
Een zelfstandig naamwoord is een
  • mens - man
  • dier - zebra
  • plant - sneeuwklokje
  • ding - brug
- concreet en abstract
Je kunt er vaak een meervoud van maken en het woord verkleinen. 
Eigennamen zijn ook zelfstandig naamwoorden. Dus: Anne, Huygens College.


  • gevoel - verliefd
  • eigenschappen - verlegenheid

Slide 12 - Tekstslide

Bijvoeglijk naamwoord
Een bijvoeglijk naamwoord
  • zegt iets over het zelfstandig naamwoord
Een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord zegt van welke stof iets is gemaakt. 

Staat meestal voor het zelfstandig naamwoord
- Het gouden kettinkje, Fries suikerbrood.

Kent 'trappen van vergelijking' (mooi-mooier-mooist)

Slide 13 - Tekstslide

Aan de slag!
Wat? Je maakt opdracht 2 en 3 (p. 207) én opdracht 3 (p. 211).
Hoe? Noteer de antwoorden in je schrift
Hulp? Lees de theorie in de groene kaders nog eens door of vraag je buur. 
Tijd? 15 minuten. 
Uitkomst? Je oefent met de theorie. 
Klaar? Bespreek je de antwoorden met je buur en kijk zelfstandig na. 
Ook klaar? Ga lezen in je leesboek. 

Slide 14 - Tekstslide

Even terugblikken
Aan het einde van deze les:
herken je zelfstandig naamwoorden, lidwoorden én bijvoeglijk naamwoorden.

  • Noteer op de post-it van elke woordsoort één voorbeeld en maak dan een zin met deze drie woorden. 

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

v1 - start grammatica woordsoorten

Slide 19 - Tekstslide