B0 SO taalverzorging: herhaling werkwoordspelling deel 1

SO Taalverzorging
1 / 26
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 26 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 30 min

Onderdelen in deze les

SO Taalverzorging

Slide 1 - Tekstslide

Let op!!!
Volgende week: SO Taalverzorging

B07: dinsdag 1 juni
B08: donderdag 3 juni
B09: woensdag 2 juni
Noteer in je planner!

Slide 2 - Tekstslide

Leerstof SO taalverzorging
• 14.1.1 hoofdletters en kleine letters
• 14.1.2 punt, vraagteken en uitroepteken
• 14.1.3 komma
• 14.1.4 dubbele punt
• 14.2.20 meervoud van zelfstandige naamwoorden
• 14.3.1 werkwoorden vervoegen
• 14.3.2 werkwoorden vervoegen
• 14.3.3 persoonsvorm tegenwoordige tijd
• 14.3.4 stam
• 14.3.5 persoonsvorm verleden tijd
• 14.3.6 voltooid deelwoord
• 16.1.9 gebruik passende signaalwoorden
• Alle gemaakt opdrachten

Slide 3 - Tekstslide

Leerstof SO taalverzorging
• 14.1.1 hoofdletters en kleine letters
• 14.1.2 punt, vraagteken en uitroepteken
• 14.1.3 komma
• 14.1.4 dubbele punt
• 14.2.20 meervoud van zelfstandige naamwoorden
• 14.3.1 werkwoorden vervoegen
• 14.3.2 werkwoorden vervoegen
• 14.3.3 persoonsvorm tegenwoordige tijd
• 14.3.4 stam
• 14.3.5 persoonsvorm verleden tijd
• 14.3.6 voltooid deelwoord
• 16.1.9 gebruik passende signaalwoorden
• Alle gemaakt opdrachten
Te vinden in map "Taalverzorging" bij bestanden in Teams.

Slide 4 - Tekstslide

Deze week:
Herhaling stof SO Taalverzorging. Zorg dat je je dunne taalverzorgingsboek in de buurt hebt.

Slide 5 - Tekstslide

Deze les:
Herhaling werkwoorden vervoegen & werkwoordspelling, deel 1
Theorie 14.3.1 t/m 14.3.3 (bladzijde 154-156).
Opdrachten bladzijde 64 - 69.

Slide 6 - Tekstslide

Werkwoorden vervoegen
Als je een werkwoord gaat vervoegen, moet je eerst weten met welke werkwoordsvorm je te maken hebt. Je hebt geleerd dat er drie werkwoordsvormen bestaan.

Slide 7 - Tekstslide

Welke vormen van het werkwoord ken je nog?

Slide 8 - Open vraag

Juiste spellingsregel
Zodra je weet met welke werkwoordsvorm je te maken hebt, kun je de juiste spellingsregel kiezen.
Vandaag kijken we nog eens naar de persoonsvorm.

Slide 9 - Tekstslide

'De persoonsvorm verandert als de tijd van de zin verandert', deze uitspraak is..
A
Helemaal juist!
B
Klinkklare onzin

Slide 10 - Quizvraag

Wat kun je nog meer aan de zin veranderen om de persoonsvorm te laten veranderen?

Slide 11 - Open vraag

Bij het juist spellen van de persoonsvorm, moet je op een aantal dingen letten. Kijk naar de volgende zinnen:

Zin 1: 'Ik rijd langzaam naar huis.'
Zin 2: 'Wij rijden langzaam naar huis.'

Slide 12 - Tekstslide

Zin 1: 'Ik rijd langzaam naar huis.'
Zin 2: 'Wij rijden langzaam naar huis.'
Wat is er verschillend aan de zinnen, zodat de vorm van de persoonsvorm verandert?
A
Tijd
B
Persoon
C
Getal

Slide 13 - Quizvraag

Bij het juist spellen van de persoonsvorm, moet je op een aantal dingen letten. Kijk naar de volgende zinnen:

Zin 1: 'Ik rijd langzaam naar huis.'
Zin 2: 'Ik reed langzaam naar huis.'

Slide 14 - Tekstslide

Zin 1: 'Ik rijd langzaam naar huis.'
Zin 2: 'Ik reed langzaam naar huis.'
Wat is er verschillend aan de zinnen, zodat de vorm van de persoonsvorm verandert?
A
Tijd
B
Persoon
C
Getal

Slide 15 - Quizvraag

Bij het juist spellen van de persoonsvorm, moet je op een aantal dingen letten. Kijk naar de volgende zinnen:

Zin 1: 'Ik rijd langzaam naar huis.'
Zin 2: 'Anne rijdt langzaam naar huis.'

Slide 16 - Tekstslide

Zin 1: 'Ik rijd langzaam naar huis.'
Zin 2: 'Anne rijdt langzaam naar huis.'
Wat is er verschillend aan de zinnen, zodat de vorm van de persoonsvorm verandert?
A
Tijd
B
Persoon
C
Getal

Slide 17 - Quizvraag

Drie kenmerken zijn dus van invloed op de vorm van de persoonsvorm:
  1. Getal: enkelvoud of meervoud. Het getal van de persoonsvorm is altijd hetzelfde als dat van het onderwerp.
  2. Persoon: eerste, tweede of derde persoon. De persoonsvorm staat altijd in dezelfde persoon als het onderwerp.
  3. Tijd: tegenwoordige of verleden tijd.  

Slide 18 - Tekstslide

Vorm persoonsvorm
Als je in een zin een of meer van de kenmerken (getal, persoon of tijd) verandert, dan verandert ook de persoonsvorm.

Slide 19 - Tekstslide

Voorbeeld bij lachen

Slide 20 - Tekstslide

Spelling persoonsvorm
Zodra je de kenmerken van de persoonsvorm weet (dus tijd, getal en persoon), kun je de juiste regel voor de spelling van de persoonsvorm kiezen.

Slide 21 - Tekstslide

Persoonsvorm tegenwoordige tijd (tt).

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

Uitzondering:

Slide 24 - Tekstslide

Bereid dit onderwerp van de SO goed voor door:

  • Theorie 14.3.1 - 14.3.3 (bladzijde 154-156) te leren.
  • Bekijk de gemaakte opdrachten op bladzijde 64 - 69 nog eens goed.

Slide 25 - Tekstslide

Extra oefenen?
https://www.cambiumned.nl/theorie/spelling/werkwoordspelling/de-persoonsvorm-in-de-tegenwoordige-tijd/


https://www.jufmelis.nl/werkwoordspelling

Slide 26 - Tekstslide