De volgende tekst staat vol redeneringen: er zitten er minimaal drie in. Haal deze drie redeneringen eruit en herschrijf ze in propositielogische formules. Vergelijk en controleer je werk met dat van je buurman of buurvrouw.
Zaterdag was ik in Amsterdam en zag vele vreemde mensen op straat.
Nu wist ik al dat er in elke grote stad vreemde mensen rondlopen, maar zoveel had ik er niet
verwacht. Het waren er zoveel dat ik zelfs als ik niet wist dat ik in Amsterdam was, toch wel wist
dat dit een grote stad moest zijn. Tegelijkertijd waren alle vreemde mensen, mensen die hier
niet thuis leken te horen.
Ik besloot een onderzoek uit te voeren en vroeg aan ieder vreemd mens waar hij of zij vandaan
kwam. Degene die antwoordden (en dat waren niet alle vreemde mensen die ik deze vraag
stelde) zeiden allemaal in Amsterdam thuis te horen. Ik noteerde dit zorgvuldig.
Ik stelde ze een tweede vraag, of ze ook in Amsterdam woonden. Hierop zeiden degenen die
de eerste vraag niet hadden beantwoord dat ze in Amsterdam woonden, en degenen die de
eerste vraag wel hadden beantwoord zeiden dat ze niet in Amsterdam woonden. Ik noteerde
ook deze antwoorden zorgvuldig.
Toen ik ‘s avonds weer thuis in Den Haag was bestudeerde ik mijn notities en kwam tot de
volgende conclusies: als je een vreemd mens in Amsterdam ziet lopen zullen degenen die
zeggen er thuis te horen er niet wonen en zullen degenen die niet zeggen er thuis te horen er
wel wonen.
Mijn onderzoek maakte mij echter ook tot een vreemd mens terwijl ik geen antwoord op de
eerste vraag heb gegeven: hoor ik nu in Amsterdam of niet?