Suikers worden dus gevormd door koolstofassimilatie door autotrofe organismen.
Suikers bestaan uit C, H en O atomen.
Glucose levert de energie voor het opbouwen van de grotere moleculen.
Slide 35 - Tekstslide
Eiwitten
Eiwitten bestaan uit Aminozuren.
Er bestaan zo'n 22 aminozuren, waarvan wij er 13 zelf kunnen produceren ook wel de niet-essentiële aminozuren en 9 die wij niet kunnen maken essentiële aminozuren.
Let wel: wij kunnen níet van de grond op een aminozuur produceren.
Slide 36 - Tekstslide
Aminozuren
Aminozuren bestaan uit:
Centraal C-atoom
Aminogroep (NH2)
Carboxylgroep (COOH)
H- atoom
restgroep (Bijv. stikstof of zwavel)
Slide 37 - Tekstslide
Aminozuren
Aminozuren worden geproduceerd door planten met glucose en stikstofhoudende ionen.
Dit kost energie en die energie wordt geleverd door ATP.
Slide 38 - Tekstslide
Aminozuren
Alléén planten kunnen zélf aminozuren maken (met de grondstoffen).
Dieren kunnen alleen bestaande aminozuren om husselen en daarmee nieuwe vormen.
Slide 39 - Tekstslide
Vetten
Er zijn twee belangrijke groepen vetten:
Triglyceriden
en
Fosfolipiden.
Slide 40 - Tekstslide
Triglyceriden
Bestaan uit:
3 vetzuurmoleculen (CH2 moleculen eindigend op een carboxylgroep COOH)
Verbonden met een glycerolmolecuul (3 C atomen en OH-groepen)
Slide 41 - Tekstslide
Slide 42 - Tekstslide
Fosfolipiden
Bestaan uit:
2 vetzuurmoleculen (CH2 moleculen eindigend op een carboxylgroep COOH)
Verbonden met een glycerolmolecuul (3 C atomen en OH-groepen)
één Fosfaat groep ( P)
Slide 43 - Tekstslide
Slide 44 - Tekstslide
Fosfolipiden
Spelen een belangrijke rol bij het in stand houden van de cel, zij vormen namelijk het celmembraan.
Het kopje van een fosfolipide is hydrofiel, het trekt naar water toe.
Het staartje van een fosfolipide is hydrofoob, het draait weg van water.
Dat ziet er ongeveer zo uit.
Slide 45 - Tekstslide
Het celmembraan bestaat uit twee lagen fosfolipiden. De hydrofiele kopjes draaien náár het water toe (Cytoplasma (binnen) en weefselvloeistof (buiten) ).
Dit wordt een erg dynamisch proces waarbij die fosfolipiden blijven draaien.
Hoe warmer het lichaam, hoe sneller ze draaien, hoe kouder hoe langzamer.
Cholesterol een ander vet , speelt een belangrijke rol in het reguleren van de snelheid.
Slide 46 - Tekstslide
Dissimilatie
assimilatie is het bouwen van grotere moleculen en kóst energie.
Dissimilatie is het "verbranden" van grotere moleculen en hier komt energie bij vrij.
Slide 47 - Tekstslide
Chemische energie
Organische stoffen bevatten in de bindingen tussen atomen erg veel chemische energie.
Die energie kan worden vrijgelaten door middel van een vebrandingsproces. Dat vebrandingsproces noemen wij ook dissimilatie.
Slide 48 - Tekstslide
Chemische energie
Wanneer de bindingen worden gebroken komen er twee soorten energie vrij:
Warmte
en
Bewegingsenergie.
Slide 49 - Tekstslide
Bewegingsenergie
Bewegingsenergie gebruiken we voor álle cel processen.
Hier moeten namelijk allerlei moleculen voor bewegen.
Maar óók voor letterlijke beweging van het organisme (spiercellen worden korter = beweging van moleculen).
Slide 50 - Tekstslide
Warmte/chemische energie
Warmte energie gebruiken wij gedeeltelijk (houden ons lichaam warm) maar veel daarvan stralen wij ook uit en zijn we dus kwijt.
Dit noemen wij energieverlies.
Slide 51 - Tekstslide
Leg uit dat bij energieomzettingen in het individu niet alle energie wordt omgezet in chemische energie. Welke andere energie wordt geproduceerd en is dat energieverlies?