WERKWOORDSPELLING tt vt

• Nederlands
• MBO
• Studiejaar 1

Werkwoordspelling

Programma

- Werkwoorden
- Persoonsvorm tegenwoordige tijd
- Aan de slag in de methode

Hoe vind je de persoonsvorm?

Hoe vind je de persoonsvorm?

- De zin van tijd te veranderen

- Er een vraagzin van maken

Ik koop een fles frisdrank in de supermarkt

Ik kocht een fles frisdrank in de supermarkt

Wie lust er een koekje?

Wie lustte er een koekje?

Werkwoorden

- Persoonsvorm tegenwoordige tijd
Ik loop naar huis

- Persoonsvorm verleden tijd
Ik liep naar huis

Voltooid deelwoord:
Ik heb een fiets gekocht.

De uitgebrande auto --> Voltooid deelwoord als bijvoeglijk

Het hele werkwoord (de infinitief):
Klara moest naar huis lopen
Klara moet naar huis lopen

Het tegenwoordig deelwoord

Kiki liep giechelend door het bos
Kiki liep zingend door het bos

Engelse werkwoorden

Engelse werkwoorden vervoeg je op dezelfde manier als Nederlandse werkwoorden.

persoonsvorm 

tegenwoordige tijd 

enkelvoud 

ik 

....jij/je

gebiedende wijs 

stam  

u 

hij/zij/het

jij/je

namen

stam+t  

meervoud 

wij/we

zij 

jullie 

...

hele werkwoord  

Het hele werkwoord -en noemen we de stam. 

Meervoud van dingen telt ook als meervoud 

De honden lopen over straat. 

Alle planten hebben water gekregen. 

Alle stopcontacten zijn beveiligd. 

Een moeilijk woord voor hele werkwoord is infinitief 

Aangepaste stam

Stam --> lopen --> lop

Ik-vorm --> ik loop

Mijn vader (worden) morgen vijftig jaar

Vul de persoonsvorm tegenwoordige tijd in: Het vuur (branden) niet goed

Vul de persoonsvorm tegenwoordige tijd in: Ik (branden) van verlangen om het nieuws te horen.

Vul de persoonsvorm tegenwoordige tijd in: Wat (worden) jij later?

Is het goed als ik je door dit doolhof (leiden)?

Morgen (worden) je broer 25.

Niets (weerhouden) je ervan om de oefening nog een keer te maken.