Tegenwoordige tijd

Taalverzorging 
Werkwoordspelling

Tegenwoordige tijd
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Taalverzorging 
Werkwoordspelling

Tegenwoordige tijd

Slide 1 - Tekstslide

Programma
- Datum toets
- Werkwoorden
- Persoonsvorm tegenwoordige tijd
- Aan de slag in de methode

Slide 2 - Tekstslide

Datum toets
Woensdag 21 april 

A groep --> 14:15 uur - 15:15 uur

B groep --> 15:15 uur - 16:00 uur

Slide 3 - Tekstslide

Hoe vind je de persoonsvorm?

Slide 4 - Open vraag

Hoe vind je de persoonsvorm?
- De zin van tijd te veranderen
- Er een vraagzin van maken

Slide 5 - Tekstslide

Ik koop een fles frisdrank in de supermarkt

Ik kocht een fles frisdrank in de supermarkt

Wie lust er een koekje?

Wie lustte er een koekje?

Slide 6 - Tekstslide

Werkwoorden
- Persoonsvorm tegenwoordige tijd
Ik loop naar huis

- Persoonsvorm verleden tijd
Ik liep naar huis

Slide 7 - Tekstslide

Voltooid deelwoord:
Ik heb een fiets gekocht.

De uitgebrande auto --> Voltooid deelwoord als bijvoeglijk


Slide 8 - Tekstslide

Het hele werkwoord (de infinitief):
Klara moest naar huis lopen
Klara moet naar huis lopen

Slide 9 - Tekstslide

Het tegenwoordig deelwoord
Kiki loopt giechelend door het bos
Kiki loopt zingend door het bos

Slide 10 - Tekstslide

Engelse werkwoorden
Engelse werkwoorden vervoeg je op dezelfde manier als Nederlandse werkwoorden.

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

persoonsvorm 
tegenwoordige tijd 
enkelvoud 
ik 
....jij/je
gebiedende wijs 
stam  
hij/zij/het
jij/je
namen
stam+t  
meervoud 
wij/we
zij 
jullie 
...
hele werkwoord  
Het hele werkwoord -en noemen we de stam. 
Meervoud van dingen telt ook als meervoud 
De honden lopen over straat. 
Alle planten hebben water gekregen. 
Alle stopcontacten zijn beveiligd. 
Een moeilijk woord voor hele werkwoord is infinitief 

Slide 13 - Tekstslide

Aangepaste stam
Stam --> lopen --> lop
Ik-vorm --> ik loop

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Mijn vader (worden) morgen vijftig jaar

Slide 16 - Open vraag

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Vul de persoonsvorm tegenwoordige tijd in: Het vuur (branden) niet goed

Slide 19 - Open vraag

Vul de persoonsvorm tegenwoordige tijd in: Ik (branden) van verlangen om het nieuws te horen.

Slide 20 - Open vraag

Vul de persoonsvorm tegenwoordige tijd in: Wat (worden) jij later?

Slide 21 - Open vraag

Is het goed als ik je door dit doolhof (leiden)?

Slide 22 - Open vraag

Morgen (worden) je broer 25.

Slide 23 - Open vraag

Niets (weerhouden) je ervan om de oefening nog een keer te maken.

Slide 24 - Open vraag

Aan de slag in Taalblokken
Werkwoordspelling - tegenwoordige tijd (3F)

Slide 25 - Tekstslide