Deeltaak 1 week 2 les 2

Wat doen we in deze les
  • Terugblik vorige les.
  • Oefenen nieuwe grammatica
  • Oefenen woorden SO Kap. 6
  • Maken opdrachten uit het boek.
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvmbo t, havoLeerjaar 2

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Wat doen we in deze les
  • Terugblik vorige les.
  • Oefenen nieuwe grammatica
  • Oefenen woorden SO Kap. 6
  • Maken opdrachten uit het boek.

Slide 1 - Tekstslide

Herhaling grammatica
De twee ezelsbruggen bij elkaar:
                 I         D       E       W      I     S
 (fe)        e        st       t        en    t     en
Stappenplan:
1: zoek de stam (haal -en van het werkwoord)
2: eindigt de stam op -d of -t  dan een extra -e bij du/er-sie-es/ ihr
3: over welke persoon gaat het (kijk in IDEWIS)
4: vul de juiste uitgang in

Slide 2 - Tekstslide

regelmatig werkwoord op -d/-t
Bij welke van deze 4 krijg je een
extra -e?
A
du
B
wir
C
sie
D
ich

Slide 3 - Quizvraag

regelmatig werkwoord op -d/-t
Bij welke van deze 4 krijg je een
extra -e?
A
ich
B
sie
C
ihr
D
Sie

Slide 4 - Quizvraag

regelmatig werkwoord op -d/-t
Bij welke van deze 4 krijg je een
extra -e?
A
er
B
sie
C
es
D
Alle antwoorden goed

Slide 5 - Quizvraag

Welke uitgang is goed gespeld?
A
du antwortst
B
du antwortest
C
du antwortt
D
du antwortet

Slide 6 - Quizvraag

Welke vorm is goed gespeld?
A
ich antworte
B
ich antwortest
C
ich antwortet
D
ich antworten

Slide 7 - Quizvraag

Bij welk werkwoord krijg je een
extra -e na de stam?
A
sagen
B
spielen
C
machen
D
kosten

Slide 8 - Quizvraag

Bij welk werkwoord krijg je een
extra -e na de stam?
A
wohnen
B
gehen
C
finden
D
lachen

Slide 9 - Quizvraag

Bij welk werkwoord krijg je een
extra -e na de stam?
A
baden
B
kommen
C
kaufen
D
kochen

Slide 10 - Quizvraag

Bij welk werkwoord krijg je een
extra -e na de stam?
A
holen
B
genießen
C
warten
D
gehen

Slide 11 - Quizvraag

Wat is de goede schrijfwijze van
'de gitaar'
A
die Gitare
B
die Gitarre
C
das Gitare
D
der Gitarre

Slide 12 - Quizvraag

Wat is de goede schrijfwijze van
'de stad'
A
die Stad
B
die Stat
C
die Stadt
D
Geen van allen

Slide 13 - Quizvraag

Wat is de goede schrijfwijze van
'dansen'
A
dansen
B
danzen
C
tansen
D
tanzen

Slide 14 - Quizvraag

wat is de betekenis van het woord
'langweilig'
A
gemakkelijk
B
saai
C
stom
D
schwierig

Slide 15 - Quizvraag

Wat is de betekenis van het woord
'reiten'
A
paardrijden
B
rijden
C
auto rijden
D
varen

Slide 16 - Quizvraag

Welke spelling is goed?
A
Muziek hören
B
Musik horen
C
Musik hören
D
Musiek horen

Slide 17 - Quizvraag

Welke spelling is goed?
A
kletteren
B
klatteren
C
klettern
D
klattern

Slide 18 - Quizvraag

Wat is het Duitse woord voor
ontmoeten
A
sprechen
B
sehen
C
meeten
D
treffen

Slide 19 - Quizvraag

Wat is het Duitse woord voor voetballen
A
Fußballen
B
Fußball
C
Fußball treiben
D
Fußball spielen

Slide 20 - Quizvraag

Lees het verhaal en vul de ingangen in:
Tom: Kommt Julia am Samstag mit ins Kino? Es gibt da den neuen Actionfilm mit Til Schweiger. Hannah: Gute Frage, sie antwortet nicht auf meine Mails, aber sie findet Actionfilme blöd. Janek: Das finde ich auch.
Tom: Dann finden wir einen anderen Film. Janek, redest du mit ihr?
Janek: Aber natürlich. Wartet ihr kurz?

ich find...............           er/sie/es antwort......             ihr wart...............
du red.................           wir find.............

Slide 21 - Tekstslide

Vervoeg de werkwoorden in de goede vorm
kosten                 Was ....................................eine Gitarre?
reiten                   Meine Schwester.........................jeden Samstag.
reden                   Ihr ...............................nur über Fußball.
warten                .......................du bitte auf mich? 
baden                 .......................ihr auch gerne?
melden               Ich ................mich, wenn ich Zeit habe

Slide 22 - Tekstslide

Zet de werkwoorden in de goede vorm. Je oefent de grammatica uit hfdst 1,2,4 en 6           deel 1
Wise Guys - Das bedeutet Krieg

Er (sagen) _1_ immer: 
’Du, ich (holen) _2_ schon mal schnell die Spielkonsole, 
meine Playstation zwei – (haben) _3_ du Angst?
(Sein) _4_ du dabei?’
Das (bedeuten) _5_ Krieg!
Jetzt gibt’s nicht mehr viel zu lachen.
Der will mich nur fertigmachen.
Hier (gehen) _6_ es nur noch um den Sieg.



Er (stehen) _11_ schon im Ziel und (warten) _12_.

Slide 23 - Tekstslide

Zet de werkwoorden in de goede vorm. Je oefent de grammatica uit hfdst 1,2,4 en 6               deel 2
Das GamePad, das man mal vor hundert Jahren ’Joystick’ nannte, hat gefühlte vierzig Tasten, und ich (denken) _7_: ’Wie (gehen) _8_ das denn?’
Wir (spielen) _9_ ein Autorennen, das ich früher ganz gut kannte.
Ich bin gerade erst (starten) _10_.
Er (stehen) _11_ schon im Ziel und (warten) _12_

Deze gele oefeningen waren van de volgende bouwsteen uit week 2:
DU-2HM-VER6. Deze oefeningen hoef je dus niet meer in je boek te maken.

Slide 24 - Tekstslide