,

Unit 5 & 6 grammar

present perfect
doel:
1 / 29
volgende
Slide 1: Tekstslide

In deze les zitten 29 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

present perfect
doel:

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Je gebruikt de peresent perfect als iets...
A
iets gaat gebeuren en het niet belangrijk is wanneer
B
iets is gebeurd en het belangrijk is wanneer
C
iets is gebeurd en het niet belangrijk is wanneer
D
iets gaat gebeurd en het belangrijk is wanneer

Slide 3 - Quizvraag

Wat is waar:
A
De present perfect maak altijd door het hele ww+ed
B
De present perfect maak je altijd met have/has + volt.dw.
C
de persent perfect wanneer
D
iets gaat gebeurd en het belangrijk is wanneer

Slide 4 - Quizvraag

Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

Slide 7 - Tekstslide

Wanneer gebruik je de
Present Simple ?
meerdere antwoorden
A
Als iets een feit is.
B
Als iets regelmatig gebeurt.
C
Als iets een gewoonte is.
D
Als iets altijd, nooit of regelmatig gebeurt.

Slide 8 - Quizvraag

Slide 9 - Tekstslide

Wat betekent de SHIT-regel ?
A
strange, hideous, irrelevant teacher
B
She, he, it -> WW+s
C
She, he, it -> ww+ed
D
She, he, it -> WW+ing

Slide 10 - Quizvraag

+ Bevestigende zin: ww (denk aan shit-regel)
- ontkennende zin: do/does + not +ww
? vragende zin: do/does vooraan de zin +ww
Flash forward....
you will learn this in the coming lessons

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Video

present simple
+ (to teach) -> The teachers ..... English.

Slide 13 - Open vraag

present simple
+ (to teach) -> She ..... English.

Slide 14 - Open vraag

present simple
+(to teach) -> Miss Pollard ..... English.

Slide 15 - Open vraag

present simple
+ (to cry) -> The baby ..... .

Slide 16 - Open vraag

present simple
+ (to walk) -> The super star ..... on the red carpet.

Slide 17 - Open vraag

Staat deze zin in de Present simple?
A
Ja
B
Nee
C

Slide 18 - Quizvraag

Staat deze zin in de Present simple?
A
Ja
B
Nee
C

Slide 19 - Quizvraag

Present Simple
Zijn = be
Ik ben gelukkig = I am happy
                                 = you are happy
                                 = he/she/it is happy
                                 = we/you/ They are happy
                               

Slide 20 - Tekstslide

present simple
Ik ben


Slide 21 - Open vraag

present simple
zij zijn


Slide 22 - Open vraag

Present simple
Hij is vroeg
A
I am early
B
they are early
C
he is early
D
it is early

Slide 23 - Quizvraag

Present simple
zij is lief
A
I am sweet
B
they are sweet
C
he is sweet
D
she is sweet

Slide 24 - Quizvraag

Present Simple
Hebben =have got
Ik heb een pen = I have got a pencil.
                                 = You have got a pencil.
                                 = he/she/it has got a pencil
                                 = We/You/They Have got a pencil.

Slide 25 - Tekstslide

Present simple
Jij hebt een briefje
A
I have a note
B
they have got a note
C
You have got a note
D
It has got a note

Slide 26 - Quizvraag

Present simple
Jij hebt een briefje
A
I have a note
B
they have got a note
C
You have got a note
D
It has got a note

Slide 27 - Quizvraag

Present simple
Zij hebben een zus
A
I have a sister
B
they have got a sister
C
You have got a sister
D
It has got a sister

Slide 28 - Quizvraag

Present simple
Zij heeft een zus
A
I have a sister
B
they have got a sister
C
You have got a sister
D
she has got a sister

Slide 29 - Quizvraag