Trabi M3 Kapitel 1 en 2

Trabi M3 Kapitel 1 en 2
1 / 54
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 3

In deze les zitten 54 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Trabi M3 Kapitel 1 en 2

Slide 1 - Tekstslide

Morgen (werden) du Geburtstag feiern

Slide 2 - Open vraag

wir (zullen) nächste Woche eine Party geben.

Slide 3 - Open vraag

Mein Bruder (zal) bei FC Bayern Fußball spielen

Slide 4 - Open vraag

(Werden) ich jetzt entlassen?
(= ontslagen)

Slide 5 - Open vraag

Ihr (werden) in Zukunft hoffentlich mehr schlafen.

Slide 6 - Open vraag

Was (werden) du machen, wenn du zu Hause bist?

Slide 7 - Open vraag

Het vervoegen van het zwakke werkwoord
Vandaag gaan we de tegenwoordige tijd van zwakke werkwoorden herhalen.

Slide 8 - Tekstslide

Das schwache Verb Klasse 2
De uitgangen:
ich = stam + e
du = stam + st
er/sie/e = stam + t
wir = stam +en
ihr = stam +t
Sie/sie = stam + en
 

Slide 9 - Tekstslide

Bij het vervoegen van een zwak werkwoord ga je uit van ...
A
ik-vorm
B
de stam
C
het hele werkwoord
D
de uitgang

Slide 10 - Quizvraag

Hoe was het ezelsbruggetje om zwakke/regelmatige werkwoorden te vervoegen?
A
esttenten
B
eestenten
C
ettenten
D
(fe)esttenten

Slide 11 - Quizvraag

du (machen)
A
mache
B
machst
C
machenst
D
machen

Slide 12 - Quizvraag

es (lieben)
A
liebt
B
liebent
C
liebst
D
liebe

Slide 13 - Quizvraag

du (heißen)
A
heißst
B
heißt
C
heißen
D
heiße

Slide 14 - Quizvraag

Herhaling van het zwakke werkwoord

Er (feiern)
A
feierne
B
feiernt
C
feier
D
feiert

Slide 15 - Quizvraag

wir (schwimmen)
A
schwimme
B
schwimmt
C
schwimmst
D
schwimmen

Slide 16 - Quizvraag

Wat is de vervoeging van het zwakke werkwoord "wohnen" in de tegenwoordige tijd voor "ich"?
A
wohne
B
wohnen
C
wohnst
D
wohnt

Slide 17 - Quizvraag

Wat is de vervoeging van het zwakke werkwoord "reisen" in de tegenwoordige tijd voor "du"?
A
reist
B
reisst
C
reisest
D
reisenst

Slide 18 - Quizvraag

Wat is de vervoeging van het zwakke werkwoord "reparieren" in de tegenwoordige tijd voor "Sie"?
A
repariert
B
reparierst
C
repariere
D
reparieren

Slide 19 - Quizvraag

Wat is de vervoeging van het zwakke werkwoord "warten" in de tegenwoordige tijd voor "ihr"?
A
warte
B
wartest
C
wartet
D
wart

Slide 20 - Quizvraag

Voltooid deelwoord zwakke werkwoorden
Je hebt de stof over de tegenwoordige tijd nog een keer herhaald. Zojuist heb je een aantekening gehad over het voltooid deelwoord. 
Kijk eens of je de volgende vragen gaan lukken...

Slide 21 - Tekstslide

Voltooid deelwoord zwakke werkwoorden
wohnen = ge  wohnt  t     (ge - stam - t)   
reparieren = reparier t   (geen -ge-)
werkwoord dat begint met ge-,ver-,er-,be (geen-ge-) bestellt
werkwoord dat eindigt op een -d of-t (een extra e) gewartet




Slide 22 - Tekstslide

Voltooid deelwoord van

antworten
A
antwort
B
geantwort
C
geantwortet
D
geantworted

Slide 23 - Quizvraag

Voltooid deelwoord van:

haben
A
hab
B
gehabt
C
gehabd
D
gehab

Slide 24 - Quizvraag

Wat is het voltooid deelwoord van 'hören'?
A
gehören
B
hört
C
gehört
D
hören

Slide 25 - Quizvraag

Wat is het voltooid deelwoord van 'besuchen'
A
besucht
B
gebesucht
C
besuchen
D
gebesuchen

Slide 26 - Quizvraag

Wat is het voltooid deelwoord van 'machen'?
A
gemachen
B
gemacht
C
gemachet
D
gemachd

Slide 27 - Quizvraag

Wat is het voltooid deelwoord van 'kaufen'?
A
gekaufen
B
gekauft
C
gekauftet
D
gekaufd

Slide 28 - Quizvraag

Het voltooid deelwoord van wohnen i
A
gewohnd
B
gewohnt
C
gewohnent
D
gewohndt

Slide 29 - Quizvraag

Voltooid deelwoord van gratulieren
A
gegratuliert
B
vergratuliert
C
gratuliert
D
gegratulieren

Slide 30 - Quizvraag

Voltooid deelwoord = spielen
A
gespield
B
gespielen
C
gespielt

Slide 31 - Quizvraag

Het voltooid deelwoord van machen
A
gemacht
B
macht

Slide 32 - Quizvraag

Voltooid deelwoord van reparieren
A
gerepariert
B
repariert
C
gereparierd

Slide 33 - Quizvraag

Voltooid deelwoord van gratulieren
A
gratuliert
B
gegratuliert

Slide 34 - Quizvraag

Voltooid deelwoord van verändern
A
geverändert
B
verändert
C
verandert

Slide 35 - Quizvraag

Voltooid deelwoord van reden
A
geredt
B
gereded
C
geredet

Slide 36 - Quizvraag

Voltooid deelwoord van bestellen
A
bestelt
B
bestellt
C
gebestellt

Slide 37 - Quizvraag

Wat is vaak hetzelfde bij het voltooid deelwoord van sterke werkwoorden?

Slide 38 - Open vraag

Het voltooid deelwoord van het sterke werkwoord schwimmen is:
A
geschwimmt
B
geschwommen
C
geschwimmen
D
geschwommt

Slide 39 - Quizvraag

Het voltooid deelwoord van het sterke werkwoord beschreiben is:
A
beschreibt
B
beschriebt
C
beschrieben
D
beschreiben

Slide 40 - Quizvraag

Het voltooid deelwoord van het sterke werkwoord essen is
A
geessen
B
gegest
C
gegessen

Slide 41 - Quizvraag

ich bin ...
A
gefahrt
B
gefähren
C
gefahren

Slide 42 - Quizvraag

(trinken)
Mein Vater ____ ein Bier______________
A
hat getrinken
B
hat getrunken
C
hat getrinkt

Slide 43 - Quizvraag

(bleiben)
_____ ihr noch lange ___________?
A
Seid gebleibt
B
Seid gebleben
C
Seid geblieben

Slide 44 - Quizvraag

(gehen)
Meine Eltern ______ spät nach Hause ___________________


A
sind gegehen
B
sind gegeht
C
sind gegangen

Slide 45 - Quizvraag

(singen)
Du _______ ein schönes Lied __________.
A
hast gesungen
B
hast gesingen
C
hast gesangen

Slide 46 - Quizvraag

Wir haben hier 3 Stunden __________ (stehen)

Slide 47 - Open vraag

blijven - bleiben
er ist........

Slide 48 - Open vraag

geven - geben
er hat .....

Slide 49 - Open vraag

gaan - gehen
ich bin .....

Slide 50 - Open vraag

eten - essen
ihr habt....

Slide 51 - Open vraag

komen - kommen
Sie sind ......

Slide 52 - Open vraag

zwemmen - schwimmen
Ich bin...

Slide 53 - Open vraag

drinken - trinken
Er hat ........

Slide 54 - Open vraag