Aan het eind van de les kan ik de setting en de sfeer van een verhaal beschrijven.
Slide 3 - Tekstslide
INSTRUCTIE
Verhalen spelen zich altijd af in een bepaalde setting. De setting bestaat uit de plaats, tijd en omstandigheden die de achtergrond vormen waartegen het verhaal zich afspeelt.
Slide 4 - Tekstslide
INSTRUCTIE
Plaats, bijvoorbeeld: in een bepaald land, in een stad of een dorp, in een restaurant, op een school, op het strand, in het bos, bij een ruïne.
Omstandigheden, bijvoorbeeld: oorlog, een sneeuwstorm, vakantie.
Slide 7 - Tekstslide
INSTRUCTIE
De plaats, tijd en omstandigheden zijn samen vaak heel bepalend voor de sfeer van een verhaal. De sfeer kan bijvoorbeeld griezelig, dreigend, benauwend, kil, geheimzinnig, ontspannen, verveeld, romantisch of onbezorgd zijn.
Slide 8 - Tekstslide
Toepassen
Zondag 12 mei. Het begon echt perfect vanochtend. Het leek wel zomer. Dan ben je blij dat je aan zee woont, zo fris was alles. Met nog dauwdruppels op het helmgras en op de stoelen op het terras en de zon die dan groot uit het land klimt en dat je op je eigen balkon kan staan en zwaaien en dat je schaduw op het strand naar jou zwaait.
Slide 9 - Tekstslide
Toepassen
Noteer in steekwoorden zo precies mogelijk waar (plaats) de gebeurtenissen in tekst 1 zich afspelen.
Slide 10 - Tekstslide
Toepassen
Jullie gaan naar Nieuw Nederlands - Cursus 3 - paragraaf 1 Setting en sfeer.
Jullie maken de opdrachten die bij deze paragraaf horen.