Plaats, bijvoorbeeld: in een bepaald land, in een stad of een dorp, in een restaurant, op een school, op het strand, in het bos, bij een ruïne.
Tijd, bijvoorbeeld: heden, verleden, toekomst, specifiek jaar, bepaald seizoen, bepaalde maand, ochtend of avond.
Omstandigheden, bijvoorbeeld: oorlog, een sneeuwstorm, vakantie.