In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 50 min
Onderdelen in deze les
Herhaling lezen + argumenteren
Slide 1 - Tekstslide
Leerdoel: voorkennis ophalen over de behandelde theorie voor de vakantie
Slide 2 - Tekstslide
Boekopdracht
- online bibliotheek
- boekopdracht
- antwoordenboekje
- online werken
Slide 3 - Tekstslide
Herhaling lezen
Slide 4 - Tekstslide
Welke tekstdoelen kan je noemen? (5)
Slide 5 - Woordweb
Wat is het verschil tussen opiniëren en overtuigen?
Slide 6 - Open vraag
Wat is een hoofdgedachte?
Slide 7 - Open vraag
Noem kenmerken van een column.
Slide 8 - Woordweb
Samenvatting van de tekst in 1 zin.
Een tekst kun je in logische stukken indelen. Een stuk dat bij elkaar hoort, heet een ...
Een beschrijving van 1 woord/ een paar woorden waar de tekst over gaat.
Het onderwerp van een alinea
Overtuigen, amuseren, informeren
globaal, zoekend, precies lezen
Hoofdgedachte
Alinea
onderwerp
deelonderwerp
Tekstdoelen
Leesstrategieën
Slide 9 - Sleepvraag
Wat is een betoog? Wat is een beschouwing? Wat is een uiteenzetting?
Slide 10 - Open vraag
Welke strategieën kun je noemen voor het maken van vragen bij een tekst?
Slide 11 - Woordweb
argumenteren
Slide 12 - Tekstslide
[Het Nederlands verloedert] want jongeren gebruiken steeds meer Engelse woorden als spam, hacken, gamen, cool, relaxed en chill.
A
Standpunt
B
Argument
Slide 13 - Quizvraag
[Leerlingen op de havo moeten in vier in plaats van vijf jaar hun opleiding kunnen afmaken.] Je kunt eerder aan een vervolgstudie beginnen en je zit je minder te vervelen.
A
Standpunt
B
Argument
Slide 14 - Quizvraag
Feitelijk of waarderend argument? Er moeten meer docenten met een universitaire opleiding komen, anders gaat het niveau van de havo achteruit.
A
waarderend argument
B
feitelijk argument
Slide 15 - Quizvraag
Feitelijk of waarderend argument? Het is beter om geen vlees te eten want heel veel dieren lijden pijn voordat ze gedood worden voor de vleesindustrie.
A
feitelijk argument
B
waarderend argument
Slide 16 - Quizvraag
Stelling:
Utrecht is een prettige stad om in te wonen
Feitelijk argument
Waarderend
argument
Er wonen in Utrecht veel jonge gezellige mensen.
Utrecht was in 2013 de stad met de grootste stijging van het aantal inwoners.