LW, ZN, BN

Welkom!

Vandaag:
Bespreken huiswerk
Afronden paragraaf 2 grammatica woordsoorten
Start paragraaf 4 grammatica woordsoorten
1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo t, mavo, havo, vwoLeerjaar 1

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Welkom!

Vandaag:
Bespreken huiswerk
Afronden paragraaf 2 grammatica woordsoorten
Start paragraaf 4 grammatica woordsoorten

Slide 1 - Tekstslide

Bespreken huiswerk
Opdracht 1 t/m3 op bladzijde 206-207.
We bespreken opdracht 3 klassikaal. 

Slide 2 - Tekstslide

Woordsoorten
Lidwoorden
Zelfstandige naamwoorden
Bijvoeglijke naamwoorden

Slide 3 - Tekstslide

Doelen
Je kent:
  • het begrip lidwoord
  • het begrip zelfstandig naamwoord
  • het begrip bijvoeglijk naamwoord


Ga naar LessonUp en doe mee in de les! 

Slide 4 - Tekstslide

Welke lidwoorden ken je?

Slide 5 - Open vraag

Lidwoord (lw)
  •   3 lidwoorden 
  •   De, het, een 
  •  Lidwoord hoort altijd bij een zelfstandig naamwoord
  • Tussen het lidwoord en een zelfstandig naamwoord kan nog een ander woord staan, bijvoorbeeld het blauwe tasje.

Slide 6 - Tekstslide

Lidwoorden
  1. De (bepaald lidwoord) (blw)
  2. Het (bepaald lidwoord) (blw)
  3. Een (onbepaald lidwoord) (olw)

  • De vader en het kind zitten in een vliegtuig.



Slide 7 - Tekstslide

Noem 3 zelfstandige naamwoorden + het lidwoord

Slide 8 - Open vraag

Zelfstandige naamwoorden (zn)
Zelfstandige naamwoorden zijn:
  • mensen
  • dieren
  • planten
  • dingen
  • namen (van mensen, bedrijven, steden, landen)

Slide 9 - Tekstslide

Eigenschappen zelfstandige naamwoorden 1 (zn)
  • De meeste zelfstandige naamwoorden kun je aanraken, ze zijn 'tastbaar', zoals een tafel, een stoel, een telefoon, een fietsje en een schommel.

  • Er zijn ook niet-tastbare zelfstandig naamwoorden, zoals boosheid, vrolijkheid, angst, honger en liefde.

  • Voor zelfstandige naamwoorden kun je meestal een lidwoord zetten: de, het of een. Bijvoorbeeld: de tafel, de stoel, een telefoon, een fietsje, de schommel, de angst, de liefde.




Slide 10 - Tekstslide

Eigenschappen zelfstandige naamwoorden 2 (zn)
  • De meeste zelfstandige naamwoorden hebben een enkelvoud en een meervoud, zoals boom en bomen.


  • Sommige zelfstandige naamwoorden hebben geen enkelvoud, zoals hersens. Andere zelfstandige naamwoorden hebben geen meervoud, zoals sneeuw en rijst.


  • Zelfstandige naamwoorden kun je vaak verkleinen; boom en boompje.

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Noem 3 bijvoeglijke naamwoorden

Slide 13 - Open vraag

Bijvoeglijke naamwoorden (bn)
  • Een bijvoeglijk naamwoord vertelt iets over een mens, dier, plant, ding of naam. Over een zelfstandig naamwoord dus.

  • De blauwe trui
  • De aardige vrouw
  • De houten trap

Slide 14 - Tekstslide

Eigenschappen bijvoeglijke naamwoorden 1
  • Een bijvoeglijk naamwoord staat vaak direct voor een zelfstandig naamwoord 
  • De gelukkige jongen, warme zomers, een grappig kind 


  • Het bijvoeglijk naamwoord kan ook op een andere plek staan. Het vertelt iets over het onderwerp in die zin.
  • De bal is rond. De dames van het Nederlands voetbalelftal waren fantastisch

  • Ook dit zijn bijvoeglijk naamwoorden.
  • Vind jij haar ook Facebookverslaafd? Stapelverliefd kwam Leonoor thuis.

Slide 15 - Tekstslide

Eigenschappen bijvoeglijke naamwoorden 2
  • Je kunt een bijvoeglijk naamwoord maken van een werkwoord. Praat mee over de afgevallen deelnemers, verdachte acties en lachende mensen.

  • Een bijvoeglijk naamwoord kent trappen van vergelijking: duur-duurder-duurst

  • Een bijvoeglijk naamwoord kan stoffelijk zijn. Het zegt dan waar het van is gemaakt. In het plastic tasje zit een gouden ring.

Slide 16 - Tekstslide

Het lidwoord 'een' is een:
A
Bepaald lidwoord
B
Onbepaald lidwoord

Slide 17 - Quizvraag

De is een
A
bepaald lidwoord
B
onbepaald lidwoord

Slide 18 - Quizvraag

Het is een
A
bepaald lidwoord
B
onbepaald lidwoord

Slide 19 - Quizvraag

Lidwoord
zelfstandig naamwoord
timer
0:30
Een 
aanrijding 
op 
de 
snelweg 
zorgt 
meestal 
voor 
een  
lange 
file.

Slide 20 - Sleepvraag

De blonde jongen is zijn rugtas vergeten.


Wat is in deze zin 
een zelfstandig naamwoord?
timer
0:30
blonde
jongen
rugtas
is

Slide 21 - Sleepvraag

Waar zegt het bijvoeglijk naamwoord iets over?
A
Zelfstandig naamwoord
B
Lidwoord
C
Werkwoord
D
Bijvoeglijk naamwoord

Slide 22 - Quizvraag

Jan heeft een nieuwe auto gekocht.
A
auto is bijvoeglijk naamwoord
B
Jan is bijvoeglijk naamwoord
C
nieuwe is bijvoeglijk naamwoord

Slide 23 - Quizvraag

De
mooie
bloemen
lidwoord
zelfstandig naamwoord
bijvoeglijk naamwoord

Slide 24 - Sleepvraag

Welk woord is het stoffelijk bijvoeglijk naamwoord in de zin?

Je kunt in de koude winter je mooie handen het best beschermen met leren handschoenen.
A
koude
B
mooie
C
beschermen
D
leren

Slide 25 - Quizvraag

Jumbo
A
Lidwoord
B
Zelfstandig naamwoord
C
Bijvoeglijk naamwoord

Slide 26 - Quizvraag

Verliefd
A
Lidwoord
B
Zelfstandig naamwoord
C
Bijvoeglijk naamwoord

Slide 27 - Quizvraag

Metalen
A
Lidwoord
B
Zelfstandig naamwoord
C
Bijvoeglijk naamwoord
D
Stoffelijk bijvoeglijk naamwoord

Slide 28 - Quizvraag

Ik heb een WOLLEN trui
A
zelfstandig naamwoord
B
stoffelijk bijvoeglijk naamwoord
C
bijvoeglijk naamwoord

Slide 29 - Quizvraag

Rijst
A
Lidwoord
B
Zelfstandig naamwoord
C
Bijvoeglijk naamwoord

Slide 30 - Quizvraag

Noem een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord.
A
rood
B
lelijk
C
houten
D
hoge

Slide 31 - Quizvraag

zelfstandig naamwoord
 Bijvoeglijk naamwoord
peren
aardige
auto
roos

lokalen
klein

Slide 32 - Sleepvraag

Gedachte
A
Lidwoord
B
Zelfstandig naamwoord
C
Bijvoeglijk naamwoord

Slide 33 - Quizvraag

gevlochten haren
A
bijvoeglijk naamwoord gemaakt van een werkwoord
B
stoffelijk bijvoeglijk naamwoord

Slide 34 - Quizvraag

Welke van deze woorden is een stoffelijk bijvoeglijk naamwoord?
A
lieve
B
grote
C
koperen
D
boze

Slide 35 - Quizvraag

Tekst
Zelfstandig naamwoord
Bijv. naamwoord
timer
1:00
huisarts
wit
fiets
groot
duur
jong
nieuw
oma 
interessant
klaslokaal

Slide 36 - Sleepvraag

Aan de slag
Maak opdracht 1 en 2 op bladzijde 210.


Slide 37 - Tekstslide