In deze les zitten 40 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Onderdelen in deze les
Thema 4:
Relaties en seksualiteit
Basisstof 6: Zwangerschap
Slide 1 - Tekstslide
Maken Thema 1:
Vandaag
Foto
Huiswerk § 4.6
Aan de slag § 4.6
Doelen checken
Huiswerk opgeven
Foto
Huiswerk § 4.6
Aan de slag § 4.6
Doelen checken
Huiswerk opgeven
BK
KGT
10 min
13 min
15 min
5 min
2 min
Slide 2 - Tekstslide
Maken Thema 1:
Huiswerk 27 maart
Maken § 4.6: 1-5 + Nakijken
+
Leren 4.1 + 4.2 + 4.3 + 4.4 + 4.5 + 4.6
+
Mail een foto
BK
KGT
3 april: Toets Thema 4
Slide 3 - Tekstslide
Echofoto
Laten zien / vertellen
Slide 4 - Tekstslide
Doel: Zwangerschap
Je kunt beschrijven hoe de bevruchting bij de mens verloopt.
Je kunt beschrijven hoe een zwangerschap verloopt.
Je kunt uitleggen wat prenataal onderzoek is en hiervan voorbeelden noemen.
Slide 5 - Tekstslide
Welke klopt niet? Via de navelstreng
A
Is de embryo verbonden met de baarmoeder
B
Krijgt de embryo voeding en zuurstof
C
Geeft de embryo afval stoffen af
D
Is de embryo verbonden met de placenta
Slide 6 - Quizvraag
Na ongeveer tien weken van de zwangerschap wordt er een echo gemaakt.
Wat wordt er bepaald aan de hand van deze echo?
A
of er hartafwijkingen zijn
B
of het kindje downsyndroom heeft
C
wat het geslacht van het kindje is
D
hoelang de vrouw zwanger is
Slide 7 - Quizvraag
Bij welke test wordt bloed afgenomen?
A
NIPT
B
Vruchtwaterpunctie
C
Vlokkentest
D
Echo
Slide 8 - Quizvraag
Wordt een vrouw tijdens de zwangerschap ongesteld?
A
ja
B
nee
Slide 9 - Quizvraag
Als je de pil slikt kun je niet zwanger worden
A
klopt niet, ook als je de pil volgens voorschrift slikt kun je zwanger worden
B
Je mag de pil maximaal 1 x vergeten, bij vaker ben je niet meer voldoende beschermd
C
klopt, mits je hem volgens het voorschrift gebruikt.
D
Je mag de pil maximaal 3 x vergeten, bij vaker ben je niet meer voldoende beschermd
Slide 10 - Quizvraag
Waarvoor dient de opbouw van het baarmoederslijmvlies?
A
Om bevruchting mogelijk te maken
B
Om innesteling mogelijk te maken
C
Om menstruatie mogelijk te maken
D
Om de ovulatie mogelijk te maken
Slide 11 - Quizvraag
Ontsluiting
Uitdrijving
Nageboorte
Baarmoederhals wordt wijder
Kind wordt naar buiten geperst
Placenta en vruchtvliezen verlaten het lichaam
Slide 12 - Sleepvraag
In de afbeelding zijn de veranderingen in het baarmoederslijmvlies van een zwangere vrouw gedurende een periode van 6 weken schematisch weergegeven.
In welke periode heeft de innesteling plaatsgevonden?
A
In periode P
B
In periode Q
C
In periode R
D
Tussen dag 28 en 35
Slide 13 - Quizvraag
nr. 1
A
moederwand
B
placenta
C
vruchtvlies
D
ovulatie
Slide 14 - Quizvraag
Wat gaat via nr. 1 van de embryo terug naar de moeder?
A
afvalstoffen
B
koolstofdioxide
C
zuurstof
D
A en B
Slide 15 - Quizvraag
nr. 3
A
baby
B
zygote
C
moeder
D
embryo
Slide 16 - Quizvraag
In welk deel vindt de innesteling van de bevruchte eicel plaats?
A
nr. 1
B
nr. 5
C
nr. 4
D
daar staat geen nummer bij
Slide 17 - Quizvraag
nr. 4
A
placenta
B
zygote
C
vruchtvlies
D
baarmoederwand
Slide 18 - Quizvraag
nr. 5
A
placenta
B
vruchtwater
C
vruchtvlies
D
baarmoedervocht
Slide 19 - Quizvraag
nr. 2
A
vruchtvlies
B
placenta
C
navelstreng
D
moederkoek
Slide 20 - Quizvraag
Wat gaat via nr. 2 naar de embryo?
A
zuurstof
B
voedingsstoffen
C
afvalstoffen
D
Antwoord A en B
Slide 21 - Quizvraag
Een zwangere vrouw neemt een geneesmiddel in. Dit geneesmiddel komt via haar bloed in de foetus terecht. Op welke van de genummerde plaatsen komt het geneesmiddel van het bloed van de moeder in het bloed van de foetus terecht?
A
Op plaats 1
B
Op plaats 2
C
Op plaats 3
D
Op plaats 4
Slide 22 - Quizvraag
Drie beweringen over de betekenis van het vruchtwater voor het embryo.
1. Door vruchtwater wordt het embryo beschermd tegen schokken. 2. Uit het vruchtwater neemt het embryo de benodigde zuurstof op. 3. In het vruchtwater kan het embryo zich bewegen.
Welke beweringen is (zijn) juist?
A
1 en 2
B
1 en 3
C
2 en 3
D
Alle
Slide 23 - Quizvraag
In de afbeelding is een deel van de placenta met een deel van de navelstreng schematisch getekend.
Bloedvat P:
P
A
is zuurstofrijk, bevat veel afvalstoffen
B
is zuurstofrijk, bevat weinig afvalstoffen
C
is zuurstofarm, bevat veel afvalstoffen
D
is zuurstofarm, bevat weinig afvalstoffen.
Slide 24 - Quizvraag
Wat is een embryo
A
een kindje dat zich nestelt in de baarmoeder
B
een kindje dat zich ontstaat in de eileider
C
een kindje dat geboren is
D
een kindje dat zich ontwikkelt in de baarmoeder
Slide 25 - Quizvraag
1. Placenta: Deel van de baarmoederwand waar bloed in bloedvaten van het embryo vlak langs het bloed van de moeder stroomt.
2. Functie van de placenta: Het embryo neemt hieruit voeding en zuurstof op
A
1 waar
2 nietwaar
B
1 nietwaar
2 waar
C
beide waar
D
beide nietwaar
Slide 26 - Quizvraag
1. ovulatie 2. bevruchting 3. bevruchte eicel groeit uit tot een klompje cellen 4. innesteling 5. de embryo ontwikkelt zich 6. weeën 7 bevalling
zet in
de juiste volgorde
A
1-2-3-4-5-6-7
B
2-1-3-4-5-6-7
C
1-2-4-3-5-6-7
D
2-3-1-4-5-6-7
Slide 27 - Quizvraag
Maken Thema 1:
Huiswerk 27 maart
Maken § 4.6: af + Nakijken
+
Leren 4.1 + 4.2 + 4.3 + 4.4 + 4.5 + 4.6
+
Laatste les om vragen te stellen!
BK
KGT
3 april: Toets Thema 4
Slide 28 - Tekstslide
Nabespreking
Hoe is het gegaan? Wat ging goed? Wat vond je moeilijk? Welke vragen heb je nog?
Slide 29 - Tekstslide
In welke periode vindt waarschijnlijk ovulatie plaats?
A
In de periode van dag 1 tot dag 3
B
In de periode van dag 13 tot dag 15
C
In de periode van dag 26 tot dag 28
D
Dat weet je niet, dat is elke
4 weken weer helemaal anders
Slide 30 - Quizvraag
Welke fasen zijn er bij de bevalling? 1. uitdrijving 2. ontsluiting 3. nageboorte
A
1 , 2, 3
B
1, 2, 3,
C
2, 1, 3
D
1, 3, 2
Slide 31 - Quizvraag
Al vroeg in de ontwikkeling van een embryo van de mens wordt het hart gevormd. Hieronder staan twee beweringen over dit hart. 1. Door dit hart stroomt bloed dat afkomstig is van het embryo en bloed dat afkomstig is van de moeder. 2.Het hart pompt bloed door het embryo en door een deel van de placenta. Welke van de beweringen is (zijn) juist?
A
geen van beide beweringen
B
alleen bewering 1
C
alleen bewering 2
D
beide beweringen
Slide 32 - Quizvraag
De geboorte van een kind begint met samentrekking van spieren in de baarmoederwand. Hoe heten deze samentrekkingen?
A
ontsluiting
B
weeën
C
uitdrijving
D
nageboorte
Slide 33 - Quizvraag
Tijdens welke fase van de geboorte scheuren de vruchtvliezen en loopt het vruchtwater weg? (soms gebeurt het eerder)
A
weeën
B
nageboorte
C
ontsluiting
D
uitdrijving
Slide 34 - Quizvraag
Tijdens welke fase verlaat de placenta het moederlichaam?
A
weeën
B
na de geboorte
(nageboorte)
C
ontsluiting
D
uitdrijving
Slide 35 - Quizvraag
Welke fase van de geboorte zie je op de afbeelding?
A
weeën
B
nageboorte
C
ontsluiting
D
uitdrijving
Slide 36 - Quizvraag
Zet in de juiste volgorde: 1. uitdrijving 2. ontsluiting 3. nageboorte 4. innesteling
A
1 - 2 - 4 - 3
B
4 - 1 - 2 - 3
C
4 - 2 - 1 - 3
D
2 - 1 - 4 - 3
Slide 37 - Quizvraag
Als een baby gaat huilen, weet men dat de ademhaling tot stand is gekomen
A
Waar
B
Nietwaar
Slide 38 - Quizvraag
Weeën zijn samentrekkingen van de spieren in de baarmoederwand
A
Waar
B
Nietwaar
Slide 39 - Quizvraag
1. Vruchtvliezen zijn vliezen om het embryo en vruchtwater heen. 2. De functie van de vruchtvliezen: Zij beschermen de embryo tegen uitdroging, stoten en wisselingen in temperatuur