Herhaling Organen en Cellen basisstof 1 t/5

Organen en cellen
herhaling
1 / 51
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

In deze les zitten 51 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Organen en cellen
herhaling

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen?

Slide 2 - Tekstslide

2.1 Organen van dieren

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Benoem de organen

Slide 5 - Open vraag

Organen
Ons lichaam is opgebouwd uit organen.
Orgaan: deel van een organisme met één of meer functies. 

Als organen "samenwerken" met hun taken dan horen deze bij een orgaanstelsel

Slide 6 - Tekstslide

Welke orgaan of organen kun je niet doneren?
A
Darmen
B
Hersenen
C
Alvleesklier
D
Huid

Slide 7 - Quizvraag

Wat is een orgaan?
A
Stroperig vloeistof in de cel
B
Een deel van een organismen met een eigen taak
C
De kleinste bouwsteen
D
Een deel van je lichaam

Slide 8 - Quizvraag

wat is een organenstelsel
A
alle organen die werken
B
alle organen die bezig zijn met leven
C
alle levende organen
D
alle organen die samenwerken aan 1 taak

Slide 9 - Quizvraag

Wat voor organenstelsel is dit?
A
Spierstelsel
B
Botstelsel
C
Zenuwstelsel
D
Bloedvatenstelsel

Slide 10 - Quizvraag

Belangrijke orgaanstelsels
bloedvatenstelsel
verteringsstelsel
spierstelsel
ademhalingsstelsel
zenuwstelsel
beenderstelsel

Slide 11 - Tekstslide

De luchtpijp behoort tot het...
A
Zenuwstelsel
B
Bloedvatenstelsel
C
Verteringsstelsel
D
Ademhalingsstelsel

Slide 12 - Quizvraag

2.2 Organen van planten

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Wat voor organen hebben planten?

A
stengels, bladeren en wortels
B
Bloemen, bladeren en wortels
C
Bladeren en wortels
D
Geen

Slide 15 - Quizvraag

Wat is GEEN functie van
wortels
A
Reserve voedsel opslaan
B
Water en voedingsstoffen opnemen
C
Plant vast zetten in de bodem
D
Glucose maken. (Fotosynthese)

Slide 16 - Quizvraag

Wat nemen wortelharen op uit de bodem?
A
Water
B
Mineralen
C
Water en mineralen

Slide 17 - Quizvraag


Wat is een huidmondje, en waar vind je ze?
A
een kleine opening, in de huid van dieren.
B
een kleine opening, in de wortels van een plant.
C
een kleine opening, in de bladeren van een plant. (aan de onderkant)
D
huidmondjes bestaan niet.

Slide 18 - Quizvraag

De vaatbundels zorgen voor transport. Wat transporteren de vaatbundels?
A
Licht en zuurstof.
B
Glucose en licht.
C
Water en opgeloste stoffen.
D
Koolstofdioxide en water.

Slide 19 - Quizvraag

Wortels







Wortelstelsel ( bestaat uit hoofdwortel, zijwortel en wortelharen)

Slide 20 - Tekstslide

Wortelstelsel
3 functies:
-Water en mineralen opnemen
-Stevig vastzetten in de grond
-Opslag reservestoffen

Slide 21 - Tekstslide

Stengels
Stengels zitten tussen de wortels en bladeren. Ze hebben twee functies:

  • Transport (vervoer) van stoffen. 
 
  • Stevigheid geven aan de plant.



Slide 22 - Tekstslide

Bouw van een blad 

De hoofdnerf en zijnerven zorgen voor stevigheid en transport van stoffen



Slide 23 - Tekstslide

Functie bladeren
Fotosynthese:

water + koolstofdioxide + licht


glucose + zuurstof


Slide 24 - Tekstslide

Vatenstelsel
Vanaf de wortels lopen via de stengels vaten, waardoor transport van stoffen mogelijk is
- water en mineralen van wortels naar bladeren
- glucose van bladeren naar andere delen van de plant

Slide 25 - Tekstslide

2.3 CELLEN

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Tekstslide

Cellen
Cellen zijn kleine bouwstenen van organismen.

Er zijn veel verschillende cellen.

Slide 28 - Tekstslide

Verschillende soorten cellen hebben een verschillende vorm omdat ze een verschillende functie hebben

Slide 29 - Tekstslide

 Cellen van planten en dieren

Slide 30 - Tekstslide

Plastiden

  • Bladgroenkorrels: in groene delen van plant, fotosynthese
  • Kleurstofkorrels: geven bloemen en vruchten een gele, oranje of rode kleur
  • Zetmeelkorrels: opslag van zetmeel

Korrels kunnen van ene type overgaan in het andere type!

Slide 31 - Tekstslide


Alle cellen in je lichaam hebben dezelfde vorm
A
ja
B
nee
C
dat verschilt per persoon

Slide 32 - Quizvraag

Waarmee heeft het verschil van vorm van cellen te maken?
A
Met de vorm
B
Met de functie
C
Met het orgaanstelsel
D
Met het weefsel

Slide 33 - Quizvraag

Benoem de onderdelen van de plantencel:

Slide 34 - Open vraag

De celkern

Slide 35 - Tekstslide

Slide 36 - Tekstslide

Chromosomen

Vlak voor de cel gaat delen, wikkelen de DNA-draden zich op tot  46 chromosomen

Slide 37 - Tekstslide

Wat is DNA?
Een 'streepjescode' voor alle erfelijke eigenschappen, bijv.
       - oogkleur
       - lengte
       -krullen
maar ook:
       - muzikaal
       - vrolijk

Slide 38 - Tekstslide

Een chromosoom is
A
een erfelijke eigenschap
B
een deel van je genen
C
een lange, dunne draad

Slide 39 - Quizvraag

Wat is DNA?
A
informatie van niet erfelijke eigenschappen
B
wangslijmvlies
C
informatie van alle erfelijke eigenschappen

Slide 40 - Quizvraag


Wat zijn chromosomen?
A
Lange dunne draden in de celkern
B
Celkernen
C
Cellen

Slide 41 - Quizvraag

DNA:
A
zit in chromosomen
B
bevat de codes om eiwitten te maken
C
zit alleen in de geslachtscellen
D
zit in de celkern

Slide 42 - Quizvraag

De celdeling

Slide 43 - Tekstslide

Slide 44 - Tekstslide

Waarom worden in je lichaam nieuwe cellen gemaakt?
- groei

Waarom worden er nieuwe cellen aangemaakt?
Groeien
Herstel
Vernieuwing

Slide 45 - Tekstslide

Wat is celdeling?
A
Vorming van nieuwe cellen
B
Vorming van nieuw DNA
C
Vorming van nieuwe erfelijke eigenschappen
D
Vorming van een nieuw leven

Slide 46 - Quizvraag

De celdeling begint bij 1 moedercel. Wat komt er uit deze moedercel uiteindelijk?
A
1 dochtercel
B
2 dochtercellen
C
3 dochtercellen
D
4 dochtercellen

Slide 47 - Quizvraag

Bij celdeling is de juiste volgorde:
A
celdeling - plasmagroei - kerndeling
B
plasmagroei - kerndeling - celdeling
C
kerndeling - celdeling - plasmagroei
D
Cellen delen niet

Slide 48 - Quizvraag

Kerndeling
celdeling
plasmagroei
dochtercel
moedercel

Slide 49 - Sleepvraag

Hoe gaat die celdeling dan?

Slide 50 - Tekstslide

Celcspecialisatie
Een van de twee dochtercellen zal zich specialiseren.
Dat betekent dat de cel een bepaalde functie krijgt. (bijv. een spiercel of een zenuwcel).

Als een cel gespecialiseerd is, zal deze niet meer delen.

Slide 51 - Tekstslide