3GT2 - 10 jan. - les 1 Herh. werkwoordspelling

1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo, mavo, havoLeerjaar 1-3

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Heb je goede voornemens voor dit jaar?
Ja
Nee

Slide 2 - Poll

Hoe lang bestaan goede voornemens al?
A
4000 jaar
B
400 jaar
C
40 jaar
D
4 jaar

Slide 3 - Quizvraag

Wie houden hun goede voornemens langer vol?
A
Jongens
B
Meisjes

Slide 4 - Quizvraag

In welke maand kun je het beste beginnen met je goede voornemens?
A
januari
B
februari
C
augustus
D
december

Slide 5 - Quizvraag

Wat ga je deze periode doen bij Nederlands?

A
Aantekeningen maken tijdens de les
B
Huiswerk maken
C
Meer vragen stellen

Slide 6 - Quizvraag

Wat heb je nodig tijdens de les?
- schrift om in te schrijven
- voorkennis werkwoorden
- voorkennis spelling > werkwoordstijden

Slide 7 - Tekstslide

Doel van de les
Oefenen met werkwoordspelling 


Slide 8 - Tekstslide

Hoe komt het dat jouw werkwoordspelling vaak nog niet goed gaat?

Slide 9 - Open vraag

Hoe vind je de persoonsvorm?

Slide 10 - Open vraag

Welke drie werkwoordsvormen ken je?

Slide 11 - Open vraag

Wat is de persoonsvorm in deze zin?
De kat heeft alle brokjes opgegeten.
A
brokjes
B
heeft
C
de kat
D
opgegeten

Slide 12 - Quizvraag

Waarom moet je weten wat een persoonsvorm is?

Slide 13 - Open vraag

tegenwoordige tijd
ik : ik-vorm                                    zwem                      word
jij : ik-vorm + t                              zwemt                     wordt
hij/zij/het: ik-vorm + t              zwemt                     word
wij: infinitief                                 zwemmen             worden
jullie: infinitief                             zwemmen             worden
zij: infinitief                                  zwemmen              worden

Slide 14 - Tekstslide

verleden tijd
ik : ik-vorm + de/te                      beloofde              bakte
jij : ik-vorm + de/te                      beloofde              bakte
hij/zij/het: ik-vorm + de/te      beloofde               bakte
wij: ik-vorm + den/ten               beloofden            bakten
jullie: ik-vorm + den/ten           beloofden            bakten
zij: ik-vorm + den/ten                beloofden             bakten

Slide 15 - Tekstslide

Vanmorgen (pakken) ik de fiets uit de schuur.
A
pakken
B
pakde
C
pakte
D
pak

Slide 16 - Quizvraag

Sterk of zwak werkwoord?

Slide 17 - Tekstslide

Wanneer pas je 't kofschip toe?

Slide 18 - Tekstslide

Bijvoeglijk naamwoord of werkwoord?
Mijn moeder heeft mijn boterhammen belegd.
Ik deed mijn belegde boterhammen in de tas.
Ik besteedde weinig geld aan kleding.
Het bestede bedrag aan kleding was vrij laag. 

Slide 19 - Tekstslide

Je of jij achter de pv
(Maken) jij je huiswerk altijd?
(Worden) jij nu alweer gebeld?

(Maken) je moeder altijd jouw huiswerk?
(Worden) je moeder nu alweer gebeld?

Slide 20 - Tekstslide

In je schrift > in 2-tallen > inleveren Classroom: 
Verzin 2 zinnen waarin het werkwoord lopen:
  • 1. de PV in tegenwoordige tijd is.
  • 2.de PV in verleden tijd is.
  • 3. een voltooid deelwoord is. 
  • 4. een bijvoeglijk gebruikt voltooid deelwoord is.
In totaal maak je dus 8 zinnen in je schrift. 

! Let op: je mag in 2-tallen werken

Slide 21 - Tekstslide

Heeft deze les je geholpen om je werkwoordspelling te verbeteren?
Leg ook uit waarom wel/niet.

Slide 22 - Open vraag