Klas 2C NL 26 januari 2021

Wat gaan we vandaag doen?
Leerdoelen (5 minuten).
Huiswerkcheck (5 minuten).
Opdracht 2 en 3 nakijken (15 minuten).
Opdrachten in LessonUp maken (10 minuten).
m: opdracht 4,5 en 6 (15 minuten). 
1 / 11
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 2

In deze les zitten 11 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Wat gaan we vandaag doen?
Leerdoelen (5 minuten).
Huiswerkcheck (5 minuten).
Opdracht 2 en 3 nakijken (15 minuten).
Opdrachten in LessonUp maken (10 minuten).
m: opdracht 4,5 en 6 (15 minuten). 

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen
 Ik weet wat voorvoegsels zijn.
Ik weet wat achtervoegsels zijn.
Ik kan de betekenis van woorden vinden door naar het achtervoegsel te kijken. 
Ik kan het juiste woord in de juiste zin zetten.
Ik kan een zin maken met 7 woorden.


Slide 2 - Tekstslide

Achtervoegsels
Sommige woorden bestaan uit een woord en een voorvoegsel. Er zijn ook woorden met een achtervoegsel. Als je de betekenis van een deel van het word weet, kun je de betekenis van een woord met een achtervoegsel soms wel bedenken. Bijvoorbeeld:

- Deze laarzen zijn heel goed bruiktbaar als jet glad is. In bruikbaar herken je het woord gebruiken. Bruikbaar betekent dus: je kunt het gebruiken.

- Achtervoegsels die veel voorkomen zijn: -lijk, -heid, -teit, -baar, -atie, -aard, -aar, -isch, -ing, -ig.
- Soms geven achtervoegsels woorden een andere betekenis:
- loos: waardeloos (zonder waarde).
-vol: smaakvol (met veel smaak). 

Slide 3 - Tekstslide

Welk woord kan je voor -aar zetten?
A
brand
B
bewonder
C
dank
D
besmet

Slide 4 - Quizvraag

Welk woord kan je voor -lijk zetten?
A
eer
B
brand
C
dank
D
liefde

Slide 5 - Quizvraag

Welk woord kan je voor -heid zetten?
A
verminder
B
bak
C
werk
D
werkelijk

Slide 6 - Quizvraag

Welk woord kan je voor -baar zetten?
A
aai
B
begrip
C
lui
D
werkelijk

Slide 7 - Quizvraag

Welk woord kan je voor -aard zetten?
A
klap
B
bak
C
lui
D
dier

Slide 8 - Quizvraag

Welk woord kan je voor -vol zetten?
A
minder
B
meer
C
overblijf
D
begrip

Slide 9 - Quizvraag

Hoe noemen we stukken van een woord die je achter verschillende woorden kunt plakken?
A
voorvoegsels
B
voegwoorden
C
tussenvoegsels
D
achtervoegsels

Slide 10 - Quizvraag

Huiswerk 28 januari, 1e uur
m: opdracht 4,5 en 6 (pagina 104 en 105). 

Slide 11 - Tekstslide