de passé composé met avoir (VTT)

BOV - Frans
2de jaars – Werkwoorden in het Frans

1 / 14
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 14 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

BOV - Frans
2de jaars – Werkwoorden in het Frans

Slide 1 - Tekstslide

Le programme
Huiswerk controleren
Quiz avoir, être en regelmatige werkwoorden op -er en onregelmatige werkwoorden
Uitleg passé composé met hebben als hulpwerkwoord
Jeu de l'oie / Gansspel

Slide 2 - Tekstslide

Doelen 
  •  5 afspraken
  • Aan het einde van deze lessenserie kun je de meest voorkomende werkwoorden in de tegenwoordige tijd (présent) en in de voltooide tegenwoordigetijd (passé composé) schriftelijk en mondeling gebruiken
  • 4/5 : Aan het einde van deze bijles kun je de regelmatige werkwoorden op -er in het voltooid tegenwoordige tijd (passé composé) vervoegen

Slide 3 - Tekstslide

Vul in met het werkwoord être
Marie et Lili ........... souvent en retard
A
sommes
B
est
C
sont
D
suis

Slide 4 - Quizvraag

Vul in met het werkwoord être
Waouu, .......................... vraiment bien ensemble (samen)
A
je suis
B
tu es
C
on est
D
nous sommes

Slide 5 - Quizvraag

Vul in met het werkwoord hebben
Pourquoi .............. vous peur, madame?
A
avais
B
avé
C
avait
D
avez

Slide 6 - Quizvraag

Vul in met het werkwoord hebben
Nathan, ................ une belle voiture
A
Ils ont
B
il a
C
elle a
D
je suis

Slide 7 - Quizvraag

Le midi, Nathan et moi ............. ensemble.
A
mangons
B
mangeons
C
mangont
D
mangeont

Slide 8 - Quizvraag

Au parc Astérix, je ....................... bien, et toi?
A
m'amuse
B
s'amuse
C
t'amuse
D
s'amusent

Slide 9 - Quizvraag

Tu ............. quoi comme instrument?
A
fait
B
fai
C
fée
D
fais

Slide 10 - Quizvraag

Je ne sais pas ce que je ............... dans la vie
A
veux
B
veus
C
veut
D
voeu

Slide 11 - Quizvraag

Pour aller en Bulgarie, le prof de français ................... l'avion
A
prends
B
prend
C
prendt
D
prent

Slide 12 - Quizvraag

Elles ne ...................... plus rien pour lui
A
peuent
B
peuvent
C
peuvs
D
peus

Slide 13 - Quizvraag

De passé composé met avoir van werkwoord op -er
Hulpwerkwoord Avoir + Voltooid deelwoord

J'ai parlé - Ik heb gepraat
Tu as parlé - Jij hebt gepraat
Il a parlé - Hij heeft gepraat                      Elle a parlé -  Zij heeft gepraat 
On a parlé - We hebben gepraat          Nous avons parlé -  We hebben gepraat
Vous avez parlé - Jullie hebben gepraat/u heeft gepraat
Ils ont parlé  - Zij hebben gepraat          Elles ont parlé -  Zij hebben gepraat

Slide 14 - Tekstslide